RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
de erven van [naam]
te [plaats],
eisers,
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2010, verzonden 9 februari 2010, heeft verweerder de aanvraag van [naam] (hierna: [eisers]) voor een woningaanpassing (traplift) in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Naar aanleiding van het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 3 (verzonden 9) augustus 2010 (hierna: het bestreden besluit) de afwijzing van de aanvraag voor een traplift met een gewijzigde motivering gehandhaafd.
Namens [eisers] heeft mr. E.J. Postma, werkzaam bij het Juridisch advies- en incassobureau te Surhuizum, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
[eisers] is op 12 oktober 2010 overleden. Bij brief van 1 december 2010 is namens de erven een verklaring van erfrecht overgelegd.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 januari 2012, waar de erven in de persoon van
[eisers] zijn verschenen, bijgestaan door mr. Postma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.J. van Helden en H. Dolleman.
2. Overwegingen
2.1 Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt (kort gezegd en voor zover hier van belang) dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning welke die persoon in staat stellen om zich te verplaatsen in en om de woning.
Op grond van artikel 4, tweede lid, houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Bronckhorst uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bronckhorst 2009 (hierna: de Verordening).
2.2 Op 15 december 2009 heeft [eisers] een aanvraag ingediend voor diverse voorzieningen in het kader van de Wmo, waaronder een traplift. Daaraan voorafgaand heeft zij op 14 december 2009 een gesprek gehad met verweerders participatieconsulent en heeft zij, nadat zij zich bij diverse leveranciers had georiënteerd, de order voor een traplift geplaatst. Deze order is op 16 december 2009 door de leverancier bevestigd. Op 26 januari 2010 heeft er een huisbezoek plaatsgevonden. In februari 2010 is de bestelde traplift geïnstalleerd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag voor de traplift afgewezen op de grond dat [eisers] al vóór het indienen van de aanvraag tot aanschaf van de voorziening is overgegaan. Daarmee is zij overeenkomstig artikel 4 van de Wmo zelfredzaam en in staat tot maatschappelijke participatie gebleken.
2.3 Naar vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 10 december 2008 (LJN BG6612) verplicht artikel 4 van de Wmo verweerder aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van (onder meer) zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren en zich te verplaatsen in en om de woning. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van verweerder gericht moet zijn. Uit artikel 3:2 van de Awb vloeit daarbij voort dat verweerder, als het bestuursorgaan dat met de uitvoering van artikel 4 van de Wmo is belast, ervoor zorg dient te dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de voor die uitvoering relevante feiten en omstandigheden.
Bij de beoordeling van een aanvraag om een voorziening te verstrekken, als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, is het de taak van verweerder om de beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voor zover het de in dat artikel genoemde gebieden betreft, zijn persoonskenmerken en zijn behoeften, alsmede zijn capaciteit om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien, te inventariseren.
2.4 De rechtbank stelt vast dat aan het bestreden besluit geen inventarisatie als onder 2.3. bedoeld ten grondslag ligt. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit immers beperkt tot de constatering dat [eisers] al vóór het indienen van de aanvraag tot de aanschaf van de gevraagde voorziening is overgegaan. Daarmee is zij overeenkomstig artikel 4 van de Wmo zelfredzaam gebleken, aldus verweerder.
De rechtbank deelt dit standpunt van verweerder niet. Het enkele feit dat [eisers] (daags) voor haar aanvraag tot aanschaf van een traplift had besloten, betekent niet dat ten tijde van die aanvraag geen sprake meer was van beperkingen in haar zelfredzaamheid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wmo, en om die reden compensatie van die beperkingen door verweerder achterwege kon blijven. De rechtbank acht in dit verband doorslaggevend dat de traplift ten tijde van de aanvraag nog niet in de woning was geplaatst. Derhalve waren de beperkingen, waarvoor [eisers] zich zag geplaatst, ten tijde van de aanvraag onveranderd aanwezig.
Voorts is niet betwist dat de medische conditie van [eisers] na haar ontslag uit het ziekenhuis op 11 december 2009 een snelle realisatie van een traplift noodzakelijk maakte. Eerst nadat uit het eerste contact met verweerders participatieconsulent op 14 december 2009 was gebleken dat een snelle realisatie via de gemeente niet mogelijk was, is door [eisers] eigener beweging besloten opdracht te geven tot plaatsing. Verweerders stelling dat uit deze gang van zaken blijkt dat [eisers] kennelijk in staat was de traplift zelfstandig te financieren, leidt niet tot het oordeel dat compensatie vanuit de Wmo dientengevolge achterwege kan blijven. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de Wmo geen ruimte om anders dan op grond van de artikelen 15 (eigen bijdrage) en 19 (eigen aandeel) en het algemeen gebruikelijke karakter van voorzieningen rekening te houden met de inkomens- of vermogenspositie van degene die een voorziening aanvraagt.
2.5 Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit op een onzorgvuldig onderzoek alsmede op een ondeugdelijke motivering en kan dit wegens strijd met het artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 4 en 26 van de Wmo niet in stand blijven.
2.6 De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag op welke wijze het geschil finaal kan worden beslecht. Niet in geschil is dat [eisers] ten tijde in geding medisch gezien aangewezen was op een traplift. Voorts ziet verweerder in het bepaalde in artikel 2, derde lid en onder g, van de Verordening (geen voorziening wordt toegekend voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan het moment van beschikken) niet langer een afwijsgrond gelegen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag dient te worden toegewezen. Nu trapliften in verweerders gemeente blijkens het verhandelde ter zitting in bruikleen plegen te worden verstrekt, ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat verweerder met toepassing van artikel 6, eerste lid, van de Wmo het bedrag dat met verstrekking in bruikleen zou zijn gemoeid (blijkens het verhandelde ter zitting, afhankelijk van de woonsituatie, een bedrag tussen de € 4.000,- en
€ 6.000,-) als persoonsgebonden budget verstrekt.
2.6 In de vernietiging van het bestreden besluit ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank kent ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe met wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder nader op het bezwaar beslist, met inachtneming van deze
uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het gestorte griffierecht van € 41,- aan eisers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 874,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, voorzitter en mrs. E.J.J.M. Weyers en D.S. de Vries, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.