ECLI:NL:RBZUT:2011:BR0667

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1039 WMO
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 29 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland over de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp. Eiser had aanvankelijk huishoudelijke hulp in natura ontvangen, maar had deze op verzoek omgezet naar een pgb. Het college had het pgb vastgesteld op € 12,50 per uur, wat eiser onterecht vond. Eiser stelde dat het vastgestelde uurbedrag niet toereikend was en dat de gemeente de goedkoopst adequate voorziening in natura, zijnde € 19,45, moest vergoeden. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte het pgb had vastgesteld op € 14,00 per uur, en dat dit bedrag niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en stelde het uurbedrag van het pgb vast op € 19,45. Tevens werd bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en dat het college het betaalde griffierecht aan eiser vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: 10/1039 WMO
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2009 heeft verweerder aan eiser in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vanaf 1 januari 2010 huishoudelijke hulp (HH1) toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 4 uur per week, waarbij de hoogte is vastgesteld op € 12,50 per uur.
Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 12 mei 2010 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard en de hoogte van het pgb vastgesteld op € 14,00 per uur.
Namens eiser heeft [naam] beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 juni 2011, waar [naam] voornoemd namens eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Hoezen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wmo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
“ (…)
g. maatschappelijke ondersteuning: (…)
5°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
6°. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;
(…)
h. huishoudelijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort;(…)”
Artikel 3, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat de gemeenteraad een of meer plannen vaststelt, die richting geven aan de door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders te nemen beslissingen betreffende maatschappelijke ondersteuning.
Ingevolge het derde lid van deze bepaling bevat het plan de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen om een huishouden te voeren.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 6 van de Wmo bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze biedt tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget,waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.
Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Berkelland uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2010 (hierna: Verordening).
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening is de omvang van het persoonsgebonden budget de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening in natura die in eenzelfde situatie kan worden toegekend. Indien nodig wordt het budget aangevuld met een bedrag waarmee de voorziening in stand gehouden kan worden.
Artikel 9 van het Financieel besluit in het kader van de Verordening luidt als volgt:
1. De hoogte van het pgb wordt afgestemd op het aantal geïndiceerde uren van de toegekende klasse. Dit aantal wordt vermenigvuldigd met het van toepassing zijnde uurbedrag.
2. Het uurbedrag op grond van de Regeling dienstverlening aan huis bedraagt € 12,50.
3. Het uurbedrag voor HH1 bedraagt € 15,00.
4. Het uurbedrag voor HH2 bedraagt € 19,50.
2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft aanvankelijk huishoudelijke hulp in de vorm van zorg in natura ontvangen. Deze zorg is vanaf 1 januari 2010 op verzoek van eiser omgezet naar huishoudelijke hulp (HH1) in de vorm van een pgb, waarbij het aantal uren zorg en de duur van de indicatie niet is veranderd. De einddatum van de indicatie is 24 april 2011. Vervolgens heeft eiser op 16 december 2009 zijn voormalige huishoudelijke hulp met ingang van 1 januari 2010 in dienst genomen tegen een uurtarief van € 14,00.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de hoogte van het pgb afgestemd op het aantal geïndiceerde uren en op het uurtarief van € 12,50 volgens de Regeling dienstverlening aan huis.
2.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in eisers
geval handhaving van het uurbedrag van € 12,50 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Met toepassing van de hardheidsclausule komt eiser in aanmerking voor een uurbedrag van € 14,00 per uur, hetgeen betekent dat wordt voldaan aan de verplichting om een toereikende voorziening toe te kennen.
2.4 Namens eiser is - kort samengevat - in beroep aangevoerd dat het vastgestelde uurbedrag van € 14,00 per uur niet toereikend is. Verweerder is overeenkomstig artikel 6 van de Verordening gehouden de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening in natura toe te kennen, zijnde € 19,45 (Careaz). Aangezien een verordening voor beleidsregels gaat, zijn de in het financieel besluit vastgestelde bedragen in strijd met de Verordening. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte de hardheidsclausule toegepast, aldus eiser.
2.5 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat binnen verweerders gemeente € 19,45 de goedkoopst adequate voorziening in natura is. Uit artikel 6, eerste lid, van de Verordening volgt dat de tegenwaarde hiervan moet worden vergoed. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte de hoogte van eisers pgb vastgesteld op € 14,00 per uur.
Dat, zoals verweerder heeft betoogd, met een vergoeding van € 14,00 per uur (ook) sprake zou zijn van een compensatie als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, doet hieraan niet af. Verweerder is immers vrij in zijn Verordening te kiezen voor een verdergaande compensatie dan artikel 4 van de Wmo voorschrijft. Het staat verweerder in een zodanig geval evenwel niet vrij deze uit de Verordening voortvloeiende (ruimere) aanspraken te beperken door middel van artikel 9 van het Financieel Besluit.
Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank op dat de Verordening per 1 januari 2011 is gewijzigd. Bij een eventuele nieuwe aanvraag zal daarom artikel 6, eerste lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Berkelland 2011 gelden, waarin is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget de tegenwaarde is van de goedkoopst compenserende voorziening in natura die in eenzelfde situatie kan worden toegekend.
2.6 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bedrag per uur van eisers pgb tot en met 24 april 2011 vast te stellen op € 19,45 per uur. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
Niet is gebleken dat eiser proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- stelt het bedrag per uur van het aan eiser toegekende pgb tot en met 24 april 2011 vast op € 19,45;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 41,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.S. de Vries, voorzitter, en mrs. E.J.J.M. Weyers en Tj. Gerbranda, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.