ECLI:NL:RBZUT:2007:BB5425

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/145
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie verkeersbesluit Dorpstraat Ruurlo

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 20 september 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een tankstationexploitant en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland. De eiseres, een bedrijf v.o.f. te Ruurlo, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de gemeente dat betrekking had op verkeersmaatregelen die nadelige gevolgen hadden voor haar bedrijfsvoering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres schade heeft geleden door de verkeersmaatregelen, maar dat er discussie was over de hoogte van de toegekende nadeelcompensatie van € 159.981,00. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte de proceskosten in bezwaar had afgewezen en heeft deze kosten vastgesteld op € 5758,57, te betalen door de gemeente. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het betaalde griffierecht van € 141,- aan eiseres vergoedt. De uitspraak benadrukt dat verkeersmaatregelen als normale maatschappelijke ontwikkelingen worden beschouwd, maar dat er uitzonderingen zijn waarbij de nadelige gevolgen niet geheel voor rekening van de betrokkenen behoren te komen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres, zoals de afhankelijkheid van oliemaatschappijen en de specifieke schade die het tankstation heeft geleden. De uitspraak biedt inzicht in de beoordeling van nadeelcompensatie en de verplichtingen van bestuursorganen bij het nemen van besluiten die invloed hebben op de bedrijfsvoering van ondernemers.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: 07/145
Uitspraak in het geding tussen:
[Bedrijf v.o.f.]
te Ruurlo,
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 december 2006.
2. Feiten
Eiseres exploiteert een tankstation aan [adres] te Ruurlo.
Op 29 juni 1993 heeft de raad van de gemeente Ruurlo het Verkeersplan Kern Ruurlo, fase 1, vastgesteld. Op 27 april 2000 heeft de raad van de gemeente Ruurlo het Masterplan Ruurlo-centrum vastgesteld.
Ter uitvoering van laatstgenoemd plan is op 29 november 2001 een voorgenomen verkeersbesluit ter inzage gelegd, strekkende tot het treffen van diverse verkeersmaatregelen voor het centrum van Ruurlo. Hierop is onder meer door eiseres schriftelijk een zienswijze ingebracht.
Bij besluit van 28 maart 2002 heeft de raad van de gemeente Ruurlo het verkeersbesluit genomen, strekkende tot - voor zover van belang- de instelling van een 30 km/uur zone, een geslotenverklaring voor vrachtauto’s en het wijzigen van het voorrangsregime, alle met betrekking tot de Dorpstraat.
Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend, waarin namens eiseres is verzocht om nadeelcompensatie.
Op verzoek van verweerder hebben mr. H.J.A. van Hoogmoed en P. van de Streek op 29 april 2004 en 25 november 2004 (nadere) adviezen uitgebracht. Bij schrijven van 17 februari 2005 heeft eiseres op deze adviezen gereageerd, waarop mr. Van Hoogmoed voornoemd bij schrijven van 30 maart 2005 een nadere reactie heeft gegeven. Op 10 april 2006 heeft mr. T.J. van Drooge, advocaat te Almelo, op verzoek van de Commissie bezwaarschriften een second opinion verricht.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften, het besluit van 28 maart 2002 herroepen in die zin dat aan eiseres alsnog een bedrag van € 159.981,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2002, aan nadeelcompensatie wordt toegekend. Voorts heeft verweerder bij voormeld besluit het verzoek om proceskostenvergoeding, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), afgewezen.
3. Procesverloop
Namens eiseres heeft mr. F. Voerman, advocaat te Apeldoorn, beroep ingesteld op de in het beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 20 augustus 2007, waar mr. Voerman voornoemd namens eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
B.J. Heineman en M.A. Wildenbeest.
4. Motivering
4.1. De rechtbank stelt voorop dat het treffen van verkeersmaatregelen als hier aan de orde naar vaste jurisprudentie als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van de betrokkenen behoren te blijven. Dat neemt niet weg dat zich feiten en omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit die maatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet ten laste van de betrokkenen dient te blijven.
4.2. In het onderhavige geval is tussen partijen niet geschil dat zich feiten en omstandigheden voordoen waardoor het belang van eiseres ten gevolge van de getroffen verkeersmaatregelen zodanig zwaar is getroffen dat het uit die maatregelen voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet geheel ten laste van eiseres dient te blijven. Partijen verschillen echter van mening omtrent de hoogte van het toegekende bedrag aan nadeelcompensatie ad € 159.981,00.
Voorts is eiseres van mening dat verweerder haar verzoek om de proceskosten in bezwaar te vergoeden, ten onrechte heeft afgewezen.
Met betrekking tot de partijen verdeeld houdende geschilpunten overweegt de rechtbank als volgt.
Marges op gemiste liters brandstof
4.3. De rechtbank stelt voorop dat bij de berekening van de omzetschade als gevolg van minder verkochte liters brandstof de feitelijke situatie binnen het getroffen bedrijf uitgangspunt dient te zijn, waarbij een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de (financiële) situatie waarin eiseres zich na de verkeersmaatregelen bevindt en de hypothetische (financiële) situatie waarin eiseres zich zou hebben bevonden indien de verkeersmaatregelen achterwege zouden zijn gebleven.
Niet in geschil is dat zich in het geval van eiseres de bijzondere omstandigheid voordoet dat het brandstoftransport in eigen beheer plaatsvindt, waardoor eiseres hogere marges dan vergelijkbare bedrijven realiseert uit de brandstofverkoop. De rechtbank is van oordeel dat deze bijzondere omstandigheid in de deskundigenrapporten, die ten grondslag liggen aan de bestreden besluitvorming, ten onrechte is geëlimineerd doordat feitelijk is aangesloten bij de (lagere) marges welke soortgelijke bedrijven realiseren.
Gelet hierop berust het bestreden besluit in zoverre op een ondeugdelijke motivering.
Shopomzet
4.4. Namens eiseres is gesteld dat ten onrechte geen bedrag aan compensatie is toegekend voor de verminderde shopomzet als gevolg van de gemiste liters brandstof.
De rechtbank stelt voorop dat naar vaste jurisprudentie op degene die stelt een nadeel te lijden dat het normaal maatschappelijk risico te boven gaat, de bewijslast ter zake rust. Naar het oordeel van de rechtbank is door eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er schade als gevolg van een verminderde shopomzet is geleden. Van belang in dit verband is dat de shopomzet, ondanks de daling van de omzet wegens gemiste liters brandstof, na de getroffen verkeersmaatregelen in onder meer 2002 en 2003 feitelijk is toegenomen. De namens eiseres op dit punt overgelegde schadeberekening d.d. 19 oktober 2004 leidt niet tot een ander oordeel, aangezien hieraan algemene -niet nader geconcretiseerde - branchegegevens ten grondslag zijn gelegd.
Oplegger
4.5. Eiseres heeft gesteld dat zij schade leidt omdat de voor het benzinetransport aangeschafte oplegger door de omzetdaling minder vaak kan worden gebruikt, en om die reden de aanschaf niet binnen de afschrijfperiode van tien jaar zal worden terugverdiend.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende schade, nu de kosten in verband met de afschrijving van de oplegger los staan van de getroffen verkeersmaatregelen. Voor zover eiseres stelt schade te lijden ter zake van de oplegger in verband met de gemiste transportvergoeding, merkt de rechtbank op dat deze schade reeds tot uitdrukking komt bij de berekening van de omzetschade, zoals overwogen onder 4.3.
Kapitalisatiefactor toekomstig te derven inkomsten
4.6. Verweerder heeft voor de vaststelling van de kapitalisatiefactor van het toekomstig te derven inkomsten aansluiting gezocht bij hetgeen in onteigeningszaken te doen gebruikelijk is. De rechtbank acht dit uitgangspunt niet onaanvaardbaar.
Gegeven het feit dat eiseres weliswaar eigenaar is van de onroerende zaak, maar daarbij afhankelijk is van de met oliemaatschappijen gesloten leveringscontracten welke zonder instemming van eiseres beëindigd kunnen worden, acht de rechtbank de gehanteerde kapitalisatiefactor 8 - waarbij is uitgegaan van het gemiddelde van de kapitalisatiefactor als huurder (6) en de kapitalisatiefactor als eigenaar (10) - niet onredelijk.
Maatschappelijk risico
4.7. Verweerder heeft van het totale schadebedrag 60% gecompenseerd, daarbij uitgaande van een maatschappelijk risico van 40%. Verweerder heeft in dit verband overwogen dat het bedrijf van eiseres is gelegen op een geografisch kwetsbare positie, aangezien het tankstation is gelegen tegen de bebouwde kom en aan een weg die dwars door het centrum leidt.
De rechtbank acht verweerders uitgangspunt dat de gevolgen van de getroffen verkeersmaatregelen in de gegeven omstandigheden, niet geheel, maar wel ten dele, ten laste van eiseres behoren te blijven, waarbij een maatschappelijk eigen risico van 40% wordt gehanteerd, niet onredelijk.
Kosten proceskosten in bezwaar
4.8. De rechtbank stelt voorop dat het verzoek tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand en accountantskosten moet worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Ingevolge dit artikel komen de proceskosten van bezwaar voor vergoeding in aanmerking voorzover sprake is van herroeping van het primaire besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Nu verweerder bij het bestreden besluit het verkeersbesluit heeft herroepen in die zin, dat alsnog aan eiseres een bedrag aan nadeelcompensatie is aangeboden, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van onrechtmatigheid van het primaire besluit.
De vraag of die onrechtmatigheid aan verweerder te wijten is, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Van belang in dit verband is dat van de zijde van eiseres reeds in het kader van de aan het verkeersbesluit voorafgaande openbare voorbereidingsprocedure is gewezen op de mogelijk onaanvaardbare nadelige gevolgen van de onderhavige verkeersmaatregelen voor haar bedrijf en ter zake omzetgegevens zijn overgelegd. Desondanks heeft verweerder het verkeersbesluit - blijkens de verklaring van verweerder ter zitting: mede in verband met tijdsdruk - genomen zonder het schade-aspect in zijn overwegingen te betrekken.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten in het bestreden besluit ten onrechte afgewezen, zodat dit besluit ook in zoverre niet in stand kan blijven. De rechtbank ziet aanleiding om die kosten thans ambtshalve vast te stellen, en in zoverre zelf in de zaak te voorzien.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 3 punten (bezwaarschrift 1, hoorzitting 1, nadere hoorzitting 0,5, nadere hoorzitting 0,5) met wegingsfactor 1, derhalve een bedrag ad € 966,-, toe. Ter zake van de kosten van de accountant, die als deskundige aan eiseres verslag heeft uitgebracht, wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 8, eerste lid, onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 een vergoeding toegekend van (59 uur x € 81,23 =) € 4792,57.
4.9. Gelet op het onder 4.3 overwogene is het beroep gegrond. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Met toepassing van het Bpb kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten (beroepschrift 1, zitting 1) toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 5758,57, te betalen door de gemeente Berkelland, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre treedt in de plaats van het vernietigde besluit:
- bepaalt dat de gemeente Berkelland het betaalde griffierecht van € 141,- aan eiseres
vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, te
betalen door de gemeente Berkelland.
Aldus gegeven door mr. D.S. de Vries, voorzitter, mrs. E.J.J.M. Weyers en M.M.L.A.T. Doll, leden en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden op: