ECLI:NL:RBZLY:2012:BV7342

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660002-11 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schennis van de eerbaarheid in aanwezigheid van minderjarige pleegdochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige pleegdochter. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging van poging tot ontucht innerlijk tegenstrijdig was, aangezien de feitelijke handelingen wezen op voltooide ontucht. Hierdoor verklaarde de rechtbank de dagvaarding partieel nietig voor het primair ten laste gelegde. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid. De feiten vonden plaats tijdens de nieuwjaarsnacht van 2010/2011, toen de verdachte onder invloed van alcohol door zijn vrouw met zijn ontblote geslachtsdeel in de slaapkamer van zijn 17-jarige, verstandelijk beperkte pleegdochter werd aangetroffen. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk. Het openbaar ministerie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn alcoholproblematiek en het feit dat hij eerder niet voor soortgelijke delicten was veroordeeld. De rechtbank benadrukte de verantwoordelijkheid van de verdachte als pleegvader en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.660002-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 maart 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 21 februari 2012 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.A.M. Rademaker-Ramaekers, advocaat te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Kamper en van de standpunten door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2011 te Bant, gemeente Noordoostpolder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om ontuchtige handelingen te plegen met zijn minderjarig pleegkind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,
- naar de slaapkamer van die [slachtoffer] is gegaan en/of
- die [slachtoffer] in haar nek heeft gezoend en/of
- zijn broek en/of onderbroek uit, althans naar beneden heeft getrokken en/of
- met ontbloot geslachtsdeel op het bed van die [slachtoffer] is gaan zitten,
zijnde de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 januari 2011 te Bant, gemeente Noordoostpolder, zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten in zijn eigen woning, in de slaapkamer van [slachtoffer], zijn verstandelijk beperkte, minderjarige pleegdochter, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, terwijl daarbij die [slachtoffer] haars ondanks tegenwoordig was/waren.
3 DE VOORVRAGEN
Het primair ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig, nu de ten laste gelegde feitelijke handelingen, tezamen en in onderling verband bezien een voltooide ontucht als bedoeld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht betreffen, terwijl een poging tot ontucht ten laste is gelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de materiële geldigheid van de dagvaarding in het geding is en verklaart de dagvaarding partieel nietig, ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank stelt voorts vast dat de dagvaarding ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
In de nieuwjaarsnacht van 1 januari 2011, omstreeks 00.45 uur, kreeg de politie Flevoland, Groep Noordoostpolder, een melding dat er ruzie gaande was in de huiselijke sfeer op adres [adres] te Bant. De politie ging ter plaatse en trof daar de vrouw van verdachte overstuur aan. Zij vertelde de politie dat verdachte dronken thuis was gekomen en zei dat hij even bij de kinderen ging kijken. Toen verdachte naar het idee van zijn vrouw te lang weg bleef, ging zij boven kijken en trof verdachte op de kamer van hun 17-jarige pleegdochter [slachtoffer] aan, terwijl hij zijn penis buiten zijn broek had.
In haar verklaring bij de politie heeft de vrouw van verdachte, [getuige], verklaard dat zij de slaapkamer van [slachtoffer] binnenkwam, dat [slachtoffer] aan het hoofdeinde van het bed zat met haar rug tegen de muur en dat verdachte op het voeteneinde van [slachtoffer]’s bed zat. Zodra verdachte zijn vrouw zag, trok hij zijn broek en onderbroek op, die op zijn knieën waren. Zijn vrouw zag daarbij zijn blote penis.
Uit onderzoek naar biologische sporen en DNA-sporen door het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat zich ter plaatse van de hals van pleegdochter [slachtoffer] speeksel van verdachte bevond. Er zijn geen overige sporen van verdachte bij [slachtoffer] aangetroffen, noch zijn er sporen van [slachtoffer] bij verdachte aangetroffen.
[slachtoffer] is geboren op [geboortedatum] en was op 1 januari 2011 derhalve 17 jaar oud. [slachtoffer] is een verstandelijk beperkt meisje met een gemiddeld IQ van 53. Zij functioneert op zeer moeilijk lerend niveau.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dermate onder invloed te zijn geweest van alcohol, dat hij zich nauwelijks meer iets weet te herinneren van die avond. Hij heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij het ten laste gelegde heeft begaan en zich ook niet kan voorstellen dat dit klopt, maar denkt dat het oordeel van zijn vrouw beter is dan het zijne. Zij liegt nooit.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot ontucht wettig en overtuigend te bewijzen is en heeft daartoe gewezen op de verklaringen van [getuige], de verklaringen van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte dat hij zich niets meer kan herinneren maar dat de verklaring van zijn vrouw wel juist zal zijn. De officier van justitie acht te bewijzen dat verdachte naar de slaapkamer van zijn verstandelijk beperkte minderjarig pleegdochter [slachtoffer] is gegaan, haar in de nek heeft gezoend, zijn broek en onderbroek naar beneden heeft gedaan en zijn geslachtsdeel heeft getoond terwijl hij op hetzelfde bed zat als [slachtoffer]. Dat verdachte dronken was, doet daar niets aan af, nu verdachte dat aan zichzelf heeft te wijten. De integriteit van [slachtoffer] is hiermee geschonden. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen als pleegvader. Zowel [pleegzorginstantie] als [slachtoffer] mochten erop vertrouwen dat [slachtoffer] niet op deze manier benaderd zou worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde en heeft hiertoe het navolgende bepleit.
De verklaringen die zijn afgelegd door [slachtoffer] zijn innerlijk tegenstrijdig en tegenstrijdig met de verklaringen van [getuige]. De verklaringen van [slachtoffer] zijn derhalve onbetrouwbaar en mogen in het geheel niet voor het bewijs worden gebezigd. Door de zorginstanties is aangegeven dat bij [slachtoffer] problematiek bestaat, onder meer op het gebied van seksualiteit. [slachtoffer] is jong van geest en beïnvloedbaar. Verdachte herinnert zich dat hij de betreffende nacht vuurwerk wilde kijken vanuit het raam op zolder. De zolder is de kamer van [slachtoffer]. Het klopt dus dat verdachte in de kamer van [slachtoffer] is geweest. Dat er DNA van verdachte in de hals van [slachtoffer] is aangetroffen, kan wellicht worden verklaard door het feit dat verdachte [slachtoffer] gelukkig Nieuwjaar heeft gezoend. Ook is mogelijk dat hij haar op de wangen heeft gezoend en dat [slachtoffer] het weg heeft geveegd waardoor het speeksel zo in haar hals terecht is gekomen. Er zijn verschillende scenario’s mogelijk. Verdachte kan zich niet herinneren dat hij zijn broek naar beneden heeft gedaan en zijn vrouw heeft hem dit ook niet zien doen. Het is ook mogelijk dat [slachtoffer] de broek van verdachte naar beneden heeft gedaan en niet hijzelf. Verdachte heeft weliswaar op enig moment met ontbloot geslachtsdeel op het bed van [slachtoffer] gezeten, maar hoe dat zo is gekomen, weet hij niet. Nu er teveel twijfel bestaat, dient verdachte te worden vrijgesproken van de poging tot ontucht. Ook van het subsidiair ten laste gelegde, de schennis van de eerbaarheid, dient verdachte te worden vrijgesproken nu het opzet bij verdachte heeft ontbroken en het niet onbegrijpelijk is dat iemand in een dusdanig beschonken toestand als waarin verdachte zich bevond in een dergelijke situatie terecht komt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Nu de rechtbank de dagvaarding ter zake van het primair ten laste gelegde nietig heeft verklaard, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De rechtbank verwijst daartoe naar de reeds in de inleiding gebezigde bewijsmiddelen. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is in zijn woning door zijn vrouw met afgezakte broek en ontblote penis aangetroffen in de slaapkamer van zijn minderjarige, verstandelijk beperkte pleegdochter [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht inderdaad op de slaapkamer van [slachtoffer] is geweest. Of hij aldaar is geweest met een ontbloot geslachtsdeel weet hij zich niet te herinneren, doch indien zijn vrouw dat verklaart, zal dat zo geweest zijn, aldus verdachte in zijn verklaring ter terechtzitting.
Verdachte heeft zichzelf, door dermate veel alcohol te nuttigen, vrijwillig in een bepaalde toestand gebracht, waarin hij is overgegaan tot het plegen van het subsidiair ten laste gelegde feit. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte moeten weten dat het nuttigen van een dusdanige hoeveelheid alcohol een dergelijke uitwerking op het functioneren van verdachte zou hebben, er is dan ook sprake van dolus in causa. Het verweer van de raadsvrouw dat bij verdachte geen opzet heeft bestaan, wordt derhalve verworpen.
Op grond van vorenstaande moet worden vastgesteld dat voldoende wettig bewijs voorhanden is voor het subsidiair ten laste gelegde. Nu de rechtbank ook de overtuiging hierop heeft bekomen, zal veroordeling hiervoor volgen.
Nu de verklaringen van [slachtoffer] niet worden gebezigd voor het bewijs, behoeft het verweer van de raadsvrouw geen bespreking.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Subsidiair.
hij op 01 januari 2011 te Bant, gemeente Noordoostpolder, zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten in zijn eigen woning, in de slaapkamer van [slachtoffer], zijn verstandelijk beperkte, minderjarige pleegdochter, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, terwijl daarbij die [slachtoffer] haars ondanks tegenwoordig was.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Subsidiair.
Schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, indien een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uur met aftrek in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, wordt opgelegd, met als bijzondere voorwaarden:
- een meldingsgebod;
- verplicht reclasseringscontact;
- een behandelverplichting;
- een verbod om werkzaam te zijn met kinderen jonger dan 18 jaren oud.
De officier van justitie heeft gewezen op de reclasseringsrapportage en het feit dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank ten aanzien van een op te leggen straf verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit onderzoek van het NIFP blijkt dat verdachte een delirium heeft gehad. De onderhavige strafzaak heeft veel media-aandacht genoten, het pand van verdachte en zijn vrouw is op SBS6 getoond en is daarom onmogelijk te verkopen. Verdachte heeft van meet af aan medewerking verleend aan begeleiding en hulpverlening en is met zijn alcoholproblematiek aan de slag gegaan. Verdachte is van mening dat hij geen probleem heeft op het gebied van zeden. Tegen overige behandeling zal hij zich niet verzetten. De raadsvrouw heeft ten slotte verzocht om opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
In het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid in tegenwoordigheid van zijn minderjarige, verstandelijk beperkte pleegkind, dat aan zijn zorg was toevertrouwd. Verdachte heeft dermate veel alcohol genuttigd dat hij is overgegaan tot het bewezenverklaarde. Zijn kwetsbare pleegkind is hiervan het slachtoffer geworden. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte nog meer pleegkinderen onder zijn hoede had en dat hij een grote verantwoordelijkheid droeg, ook in de desbetreffende nieuwjaarsnacht.
Bij het beoordelen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 19 januari 2012, waaruit volgt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke delicten is veroordeeld. Wel is verdachte in het verleden eenmaal veroordeeld ter zake van rijden onder invloed.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 13 februari 2012, opgesteld door M. Lammertink, reclasseringswerker en M. Koning, leidinggevende van Reclassering Nederland, waaruit volgt dat het recidiverisico ten aanzien van zedendelicten als laag wordt ingeschat. Geadviseerd wordt aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting.
De rechtbank zal het advies van Reclassering Nederland en de eis van de officier van justitie ter zake van de bijzondere voorwaarden niet volgen. De rechtbank acht het niet nodig verdachte een verplichting tot begeleiding en behandeling op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden, nu verdachte aannemelijk heeft gemaakt dat hij reeds zelf een behandeltraject heeft ingezet en – evenals de rechtbank –het belang van voortzetting hiervan inziet. Wel acht de rechtbank van belang dat verdachte een stok achter de deur wordt geboden om zich in het algemeen te weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten, al dan niet onder invloed van alcohol. De rechtbank zal verdachte, gelet op het voorgaande, een deels voorwaardelijke werkstraf opleggen.
9 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 239 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luiden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 BESLISSING
De rechtbank:
Partiële nietigheid
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover dit betreft het primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een werkstraf voor de duur van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
- bepaalt dat van de werkstraf een gedeelte, groot 40 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. L.P. de Haas en mr. M. Iedema rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Colijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2012.