ECLI:NL:RBZLY:2011:BT8530

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660081-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens poging tot afpersing met geweld

Op 4 augustus 2011 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 september 2010 in de gemeente [gemeente] een poging tot afpersing heeft gepleegd. De verdachte, die ten tijde van het feit met verlof was uit een Justitiële Jeugdinrichting, heeft tijdens zijn verlof een overval gepleegd waarbij hij het slachtoffer met een mes heeft bedreigd en gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door het tonen van een mes en het eisen van geld en een tas, het slachtoffer heeft gedwongen tot afgifte. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot afpersing en heeft rekening gehouden met zijn recidive en de ernst van het geweld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om een schadevergoeding van € 486,- aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de maatschappelijke impact van dergelijke geweldsmisdrijven meegenomen, evenals de psychische gevolgen voor het slachtoffer. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 10, 27, 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.660081-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 augustus 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres],
thans verblijvende in de [Penitentiaire Inrichting].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 21 juli 2011 te Lelystad, waarbij verdachte, bijgestaan door mr. A.M.C. Verheul, advocaat te Lelystad, is verschenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M. van der Burg en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2010 in de gemeente [gemeente] op de openbare weg de [adres] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van zijn tas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, met dat oogmerk
- een mes aan [slachtoffer] heeft getoond en tegen [slachtoffer] heeft gezegd:"Geef hier dat tasje. Geef hier dat geld" en
- (daarbij) aan de tas en/of jas van [slachtoffer] heeft getrokken en
- die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en puntig voorwerp, in zijn zij en in zijn been, in elk geval in zijn lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 30 september 2010 in de gemeente [gemeente] op de openbare weg de [adres] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een tas, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- een mes aan [slachtoffer] heeft getoond en tegen [slachtoffer] heeft gezegd:"Geef hier dat tasje. Geef hier dat geld" en
- (daarbij) aan de tas en/of jas van [slachtoffer] heeft getrokken en
- die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en puntig voorwerp, in zijn zij en in zijn been, in elk geval in zijn lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1 Inleiding
Op 30 september 2010 kregen verbalisanten de opdracht om naar het [station] te [gemeente] te gaan, omdat aldaar mogelijk iemand gestoken zou zijn. Ter plaatse werden verbalisanten aangesproken door de moeder en de broer van het slachtoffer, dat inmiddels naar het ziekenhuis was gebracht. De broer van het slachtoffer heeft de plaats delict aangewezen. Dit betrof de [adres]. Op de plaats delict zijn geen bijzonderheden aangetroffen.
Op 1 oktober 2010 is in het ziekenhuis een aangifte opgenomen.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft zij het volgende aangevoerd.
De aangifte wordt ondersteund door de letselverklaring en het tijdstip van de melding, te weten direct na het delict. De officier van justitie heeft een kaartje van googlemaps overgelegd aan de rechtbank, waaruit blijkt dat aangever vlakbij de plaats delict woont. Aangever heeft gezien dat verdachte met het mes in zijn rechterhand wegrende in de richting van het station. Bij het station is op camerabeelden te zien dat verdachte zijn rechterhand in zijn zak had. Het signalement dat aangever heeft gegeven, past bij verdachte.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij iemand had gestoken. Dat [getuige] verdachte kent, blijkt onder andere uit het feit dat – zoals [getuige] ook heeft verklaard – verdachte die dag met verlof was uit de [Justitiële Jeugdinrichting], hij een bril en lange vlechten heeft en dat zijn oma in de [wijk] woont.
Tevens heeft de officier van justitie aangegeven dat de telefoongegevens ondersteunend bewijs leveren. Het laatste gesprek met de telefoon van verdachte heeft plaatsgevonden om 17.56 uur. Uit de camerabeelden van de Albert Heijn blijkt dat verdachte om 18.04 uur de winkel uitloopt. Verdachte is van 18.05 uur tot 18.11 uur op het station. Vervolgens is verdachte gedurende drie minuten niet te zien. Om 18.14 uur is te zien dat verdachte terugrent naar het station met zijn rechterhand in zijn zak. Om 18.15 uur vindt vervolgens weer een telefoongesprek plaats. Op de tweede door de officier van justitie overgelegde kaart is te zien dat de afstand van de plaats delict tot het station slechts 120 meter bedraagt.
De officier van justitie heeft voorts voor de overtuiging aangevoerd dat de modus operandi sterke overeenkomsten vertoont met de modus operandi van het feit waarvoor verdachte een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd heeft gekregen.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
De verklaring van [getuige] is in etappes tot stand gekomen, wat van invloed is op de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid hiervan.
Het signalement dat door de aangever is opgegeven is niet specifiek genoeg. De dader zou geen gezichtsbeharing hebben in tegenstelling tot verdachte. Over de speciale kenmerken van het gebit van verdachte is door aangever niets opgemerkt. Bij de fotoconfrontatie heeft aangever verdachte niet herkend. Voorts heeft de raadsman betoogd dat er geen forensisch bewijs is en er geen ooggetuigen zijn. Tevens blijkt niet uit het telecomonderzoek dat verdachte betrokken was bij het delict. Het is niet bekend of de bewuste telefoon in het bezit was van verdachte. Dat het laatste cijfer van een imei-nummer variabel is, is geen feit van algemene bekendheid, zoals het dossier wil doen geloven. Bovendien is de gemiddelde afstand waarop een paal wordt aangestraald, twee kilometer. Dit telecomonderzoek kan derhalve niet gebruikt worden voor de tijdsconstructie. Het is niet uitgesloten dat een ander dan verdachte het feit heeft gepleegd.
Met betrekking tot de modus operandi heeft de raadsman aangegeven dat deze niet gelijk is aan het feit waarvoor verdachte tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is veroordeeld en dat het niet als bewijs kan worden gebezigd.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Aangever heeft verklaard dat hij iemand aan hoorde komen rennen, die bij hem kwam staan. Aangever zag dat de dader een mes in zijn rechterhand had waarbij de punt in de richting van aangever was gericht. Hierop hoorde hij de dader zeggen, terwijl de dader het tasje van aangever pakte: “Geef hier dat tasje. Geef hier dat geld”. Vervolgens heeft de dader met kracht aan de jas van aangever getrokken. Op het moment dat aangever zich had losgerukt, liep de dader met versnelde pas richting het [station]. Hij heeft een signalement van de dader opgegeven. Aangever zag dat hij bloed op zijn broek en jas had en dat hij twee maal was gestoken, waarbij ook de jas, blouse en broek van aangever stuk waren gegaan. Door de adrenaline had hij de messteken niet gevoeld. Aangever is eenmaal in zijn buik gestoken, waarbij de nieren net niet zijn geraakt. Deze wond is ongeveer vier centimeter breed en een pinklengte diep. De andere steekwond bevindt zich op het been van aangever. De verwondingen van aangever worden bevestigd in de geneeskundige verklaring. Hieruit blijkt tevens dat aangever een nacht in het ziekenhuis moest blijven en dat beide wonden zichtbaar littekenweefsel zullen achterlaten bij herstel.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte eerst op het station aan hem de tijd vroeg en vervolgens met hem en met [getuige 2] in de Albert Heijn is geweest. Tevens heeft hij verklaard dat verdachte hem later op het station heeft verteld dat verdachte iemand had gestoken. Dit heeft [getuige] vervolgens aan [getuige 2] verteld.
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat de verklaring van [getuige] onbetrouwbaar is, omdat zijn verklaring in etappes tot stand is gekomen.
Het is de rechtbank niet gebleken dat de verklaring van [getuige] onbetrouwbaar is, zodat deze voor het bewijs kan en zal worden gebezigd. [getuige] heeft naar het oordeel van de rechtbank duidelijk en geloofwaardig de reden gegeven waarom hij bij zijn eerste verhoor niet heeft vermeld dat hij verdachte kende. [getuige] heeft immers verklaard dat verdachte een lastig ventje is en dat hij bang voor hem is.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat aangever verdachte bij een fotoconfrontatie niet heeft herkend.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de fotoconfrontatie eerst op 5 april 2011 – zijnde zes maanden na het gepleegde feit – heeft plaatsgevonden, de dader tijdens het plegen van het feit een capuchon op had waardoor zijn haar nauwelijks zichtbaar was wat ook uit het door aangever opgegeven signalement blijkt en op de getoonde foto van verdachte bij de fotoconfrontatie vooral de haardracht van verdachte opvallend is, de negatieve fotoherkenning niet automatisch als ontlastend voor verdachte kan worden aangemerkt.
Tevens overweegt de rechtbank dat reeds op 18 oktober 2010 aan aangever foto’s zijn getoond welke afkomstig zijn van de camerabeelden van de Albert Heijn te [adres] [gemeente], waarbij aangever de dader herkent als de persoon met de capuchon met bontkraag op. Aangever heeft daarbij opgemerkt dat de dader die capuchon ook tijdens het delict ophad.
Ook aan [getuige] is een foto getoond afkomstig van de camerabeelden van de Albert Heijn te [adres] [gemeente]. [getuige] heeft hierop de jongen met de bruine jas in het midden van de foto aangewezen als zijnde de jongen die op het station de tijd vroeg en meeliep naar de Albert Heijn. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de persoon op de foto met een capuchon op verdachte is.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 30 september 2010 in de gemeente [gemeente] op de openbare weg de [adres] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van zijn tas, toebehorende aan [slachtoffer], met dat oogmerk
- een mes aan [slachtoffer] heeft getoond en tegen [slachtoffer] heeft gezegd:"Geef hier dat tasje. Geef hier dat geld" en
- daarbij aan de tas en jas van [slachtoffer] heeft getrokken en
- die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en puntig voorwerp, in zijn zij en in zijn been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Poging tot afpersing.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij heeft de officier van justitie aangegeven dat er sprake is van een zeer ernstig steekincident, waarbij [slachtoffer] net niet in zijn nieren is geraakt en hiervan mogelijk nog lange tijd hinder zal ondervinden. De officier van justitie gaat uit van een berekende actie van verdachte. Hoewel er aanwijzingen zijn voor psychische problemen bij verdachte, zijn er onvoldoende aanwijzingen voor het opleggen van een maatregel. De officier van justitie heeft aangegeven dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen na de gevangenisstraf kan worden voortgezet. Voorts heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte met verlof was op het moment van het ten laste gelegde feit.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van een op te leggen straf in verband met de door hem bepleite vrijspraak.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 juni 2011;
- een psychologisch rapport d.d. 15 juli 2011, uitgebracht door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog;
- een psychiatrisch rapport d.d. 19 juli 2011, uitgebracht door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater en vast gerechtelijk deskundige;
- een reclasseringsadvies (niet meewerkende justitiabele) d.d. 19 juli 2011, uitgebracht door J. Hoekstra en A. van de Boer, respectievelijk, reclasseringswerker en leidinggevende van Reclassering Nederland;
Voorts heeft de rechtbank bij haar beslissing rekening gehouden met de oriëntatiepunten straftoemeting van het gerechtshof te Leeuwarden. Uit deze oriëntatiepunten volgt dat voor een diefstal of afpersing met geweld waarbij het geweld bestaat in het hanteren van een wapen, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden wordt opgelegd. Indien er sprake is van relevante recidive wordt deze straf verhoogd met 25%.
De omstandigheid dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit met verlof was uit de [Justitiële Jeugdinrichting] te [adres] waar hij wegens een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen was gedetineerd wegens een soortgelijk feit, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Tijdens zijn verlof is verdachte gerecidiveerd en heeft een zeer ernstig feit gepleegd door een overval te plegen en daarbij aangever in zijn buik te steken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buikholte vitale organen bevinden. Gelet ook op het feit dat verdachte de nieren van aangever net niet heeft geraakt, was er een wezenlijke kans dat verdachte bij het steken van aangever één van de vitale organen had kunnen raken, waardoor het voor het slachtoffer slechter af had kunnen lopen. Verdachte heeft zijn hebzucht willen bevredigen zonder enige gedachte aan de gevolgen van zijn optreden voor het slachtoffer. De ervaring leert dat de beleving van het geweld, het gevoel van machteloosheid en de uitgestane angst bij slachtoffers van een dergelijk misdrijf nog lang kunnen nawerken.
Dergelijke misdrijven dragen vooral door het gewelddadige karakter ervan in hoge mate bij aan het ontstaan en in stand houden van gevoelens van onrust in de samenleving en versterken gevoelens van onveiligheid.
Nu verdachte elke medewerking heeft geweigerd bij het onderzoek voor zowel het psychiatrisch rapport, het psychologisch rapport alsook het reclasseringsadvies, kan geen conclusie worden getrokken ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Hierdoor kan de rechtbank bij het opleggen van de straf geen rekening houden met eventuele verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het feit dat dit delict heeft plaatsgevonden terwijl verdachte al een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd had gekregen en deze maatregel blijkbaar niet het gewenste effect heeft, baart de rechtbank ernstig zorgen. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat op de oriëntatiepunten van het gerechtshof te Leeuwarden, naast de verhoging wegens recidive, een nadere verhoging van de straf moet plaatsvinden, zodat de maatschappij gedurende een langere periode tegen verdachte is beschermd.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf van na te melden duur opleggen.
10 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 486,-.
10.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, met toepassing van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
10.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet gesteld kan worden dat alle kleding dusdanig beschadigd is dat dit niet meer hersteld kan worden. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman zich ten aanzien van de ziektekosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en voor het overige gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
10.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 486,-, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 486,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [gemeente], van een bedrag van € 486,- (zegge: vierhonderdzesentachtig), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 486,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door negen dagen hechtenis.
- bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mrs. L.P. de Haas en A.I. van der Kris, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2011.