ECLI:NL:RBZLY:2011:BQ5047

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
22 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.690002-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fietser door bestuurder van motorrijtuig op Flediteweg te Zeewolde

Op 22 maart 2011 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 21 september 2010 in Zeewolde. De verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig, heeft een fietser aangereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Zeilstra, en de verdediging, die stelde dat er geen sprake was van schuld. De verdachte verklaarde dat zij gehinderd werd door de zon en dat zij alert was op overstekende reeën. De verdediging voerde aan dat de enkele verkeersovertreding niet voldoende was voor een veroordeling wegens onoplettendheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de fietser van achteren heeft aangereden en dat er sprake was van een korte periode van onoplettendheid. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte een verkeersfout had gemaakt, deze niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, wel bewezen. De rechtbank legde een geldboete op van € 350,--, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

De uitspraak benadrukt de nuance in verkeersrecht, waarbij de omstandigheden van het ongeval en de intenties van de bestuurder een belangrijke rol spelen in de beoordeling van schuld en strafbaarheid. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van het ongeval op het slachtoffer, dat door het ongeval niet meer kan werken en zijn hobby niet meer kan uitoefenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.690002-11 (P)
Datum: 22 maart 2010
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [postcode en woonplaats], [adres].
ONDERZOEK VAN DE ZAAK
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 8 maart 2011, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door [raadsman], advocaat te Nijkerk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Zeilstra en van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw naar voren is gebracht.
TENLASTELEGGING
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 21 september 2010 in de gemeente Zeewolde als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Flediteweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op het moment dat er voor haar op dezelfde rijbaan van die Flediteweg een fietser reed, haar voertuig niet tijdig tot stilstand te brengen, althans onvoldoende snelheid te verminderen en/of niet uit te wijken waardoor zij, verdachte is aangereden/aangegleden/gebotst tegen die fietser, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere ribfracturen en/of meerdere wervelfracturen en/of een sternumfractuur, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 september 2010 in de gemeente Zeewolde als bestuurder van een voertuig ((personen)auto), daarmee rijdende op de weg, Flediteweg, op het moment dat er voor haar op dezelfde rijbaan van die Flediteweg een fietser reed, haar voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht, althans onvoldoende snelheid heeft verminderd en/of niet is uitgeweken waardoor zij, verdachte, is aangereden/aangegleden/gebotst tegen die fietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in haar verdediging geschaad.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJS
A. Inleiding
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit stelt de rechtbank de navolgende feiten vast.
Op 21 september 2010 kwam een verbalisant ter plaatse op de Flediteweg te Zeewolde, waar een verkeersongeval zou hebben plaatsgevonden tussen een personenauto en een fietser. Op het wegdek lagen diverse fietsonderdelen en in de rechterberm lag een man met fietskleding aan, waar (naar later bleek) verdachte bij stond. Verbalisant zag en hoorde dat die persoon veel pijn had. Het letsel van de fietser blijkt uit een uittreksel van het UMC.
Er heeft een verkeersongevalanalyse plaatsgevonden. Zowel de fietser als de personenauto kwamen uit de richting Zeewolde en reden in de richting van Almere. Op het moment van de aanrijding bevonden beide voertuigen zich op de rechterrijstrook in een flauwe bocht naar rechts. De bestuurder van de personenauto heeft de fietser daarbij van achteren aangereden.
Op 22 september 2010, de dag na het ongeval, heeft er een reconstructie plaatsgevonden van voornoemd verkeersongeval.
Verdachte en het slachtoffer hebben tegenover de politie een verklaring afgelegd.
B. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hetgeen aan verdachte primair ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden. Er is geen sprake van een moment van onoplettendheid, maar van een aanmerkelijke verkeersfout, aangezien verdachte langere tijd niet voor zich heeft gekeken. Het ongeval vond bovendien plaats bij helder weer, op de rechter weghelft, terwijl verdachte wist dat er ook andere verkeersdeelnemers zouden kunnen zijn. Tengevolge van dit ongeval heeft [het slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
C. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – zoals vervat in een ter zitting overhandigde pleitnota – kort weergegeven het navolgende aangevoerd.
Ten tijde van het ongeval werd verdachte in haar zicht gehinderd door de zon. Verdachte was alert op reeën die mogelijkerwijs plotseling de weg zouden kunnen oversteken. Aan haar linkerkant zag zij een ree, waarna zij uit haar rechterooghoek een schim zag, waarop de fietser werd geraakt. De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen sprake is van schuld en dat één enkele verkeersovertreding in zijn algemeenheid onvoldoende is voor de bewezenverklaring van (zeer) aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid. De raadsvrouw heeft voorts gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 29 april 2008, NJ 2008, 440. In dat arrest was sprake van een automobilist die een motorrijder niet had gezien, terwijl die voor de automobilist wel zichtbaar moet zijn geweest. Daaruit volgt volgens de Hoge Raad niet dat verdachte onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van deze geboden zorgvuldigheid heeft gereden.
Voorts blijkt niet dat verdachte geen acht heeft geslagen op de ter plaatse geldende verkeersregels. Gelet op het voorgaande heeft de raadsvrouw verzocht verdachte van het primair tenlastegelegde vrij te spreken.
Gelet op al het voorgaande heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte ook geen gevaarscheppend gedrag ex artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft vertoond, maar dat verdachte gevaar probeerde te voorkomen door langzamer dan toegestaan te rijden en constant om zich heen te kijken. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte eveneens van het subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken.
D. Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het aan verdachtes schuld is te wijten dat voornoemd verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden.
De rechtbank overweegt dat - onder verwijzing naar de inleiding - vast staat dat verdachte de fietser van achteren heeft aangereden. Verdachte heeft verklaard dat zij de fietser pas in een flits heeft gezien vlak voordat ze hem raakte. Verdachte weet niet waarom ze de fietser niet heeft gezien. Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting verklaard dat ze last had van de zon die door de bomen flikkerde. Voorts was zij gespitst op reeën, waarvan zij weet dat die zouden kunnen oversteken aangezien zij daar vaker heeft gereden.
Uit de reconstructie welke op de plaats van het ongeval is uitgevoerd, op hetzelfde tijdstip van de dag van het ongeval en in vergelijkbare omstandigheden, is forensisch technisch niet vast te stellen of de zon verblindend is geweest voor verdachte. Echter, tijdens deze reconstructie werd op geen enkele wijze hinder ondervonden van de zon en werd de zon eveneens niet weerkaatst door de motorkap. Voorts was de fietser ruim op tijd te zien tijdens de reconstructie.
De rechtbank overweegt dat het ongeval is ontstaan doordat verdachte onvoldoende haar snelheid heeft verminderd c.q. niet is uitgeweken, waardoor verdachte de fietser heeft aangereden. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of deze enkele verkeersfout kan worden opgevat als schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004, NJ 2005, 252 valt ‘niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Er kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met (een) wettelijke gedragsregel(s) in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld’.
Gelet op voornoemd arrest is het derhalve onder omstandigheden mogelijk dat een enkele verkeersfout voldoende is voor een bewezenverklaring ex artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank beoordeelt de onderhavige omstandigheden als volgt.
Verdachte zag aan de linkerkant van de weg een beweging, waarvan ze heeft verklaard dat ze dacht dat het een ree zou zijn. Toen zij weer naar voren keek, zag zij een schim van iemand. Ter terechtzitting heeft zij op een overzichtsfoto aangewezen vanaf welk moment zij op reeën gespitst was. De rechtbank overweegt dienaangaande dat zij gedurende een bepaalde tijd op de Flediteweg gespitst is geweest op reeën. Gezien de toegestane snelheid, het moment waarop zij dacht een ree te zien (dan wel dat zij hierop gespitst was) en het moment waarop zij de fietser heeft aangereden, bestaat de mogelijkheid dat deze aanrijding heeft plaatsgevonden gedurende een korte onoplettendheid aan de zijde van verdachte. Gelet op de verklaring van verdachte is er sprake geweest van overconcentratie van verdachte op de mogelijke gevaren van het oversteken van reeën, waardoor verdachte onvoldoende voor zich heeft gekeken en in die korte onoplettendheid niet meer tijdig kon uitwijken. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden en de kortstondige onoplettendheid van verdachte in deze omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijden van de zijde van verdachte, zodat zij van het primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande is weliswaar niet komen vast te staan dat de verkeersfout in de gegeven omstandigheden aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, maar is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft prioriteit gegeven aan het opletten op overstekende reeën, waardoor zij in een moment van onoplettendheid een zwakkere verkeersdeelnemer, te weten een fietser, heeft aangereden. Gelet op deze gedraging heeft zij gevaar op de weg veroorzaakt en heeft zij het verkeer gehinderd. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zoals hierna omschreven.
E. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
zij op 21 september 2010 in de gemeente Zeewolde als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Flediteweg, op het moment dat er voor haar op dezelfde rijbaan van die Flediteweg een fietser reed, onvoldoende snelheid heeft verminderd en/of niet is uitgeweken waardoor zij, verdachte, is aangereden tegen die fietser, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID
Het subsidiair bewezene levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De officier heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde gevorderd de verdachte een werkstraf op te leggen voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, te volstaan met een voorwaardelijk taakstraf en (eventueel) een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat een dergelijk feit enkel slachtoffers kent, hetgeen geldt voor verdachte, maar in het bijzonder voor [het slachtoffer] en zijn familie. Ter terechtzitting is door de voorzitter van de rechtbank, namens [het slachtoffer], een slachtofferverklaring voorgedragen die op de rechtbank zeer veel indruk heeft gemaakt. Door het ongeval heeft [het slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarvoor diverse ingrijpende medische ingrepen noodzakelijk zijn geweest en voorts zal er nog een operatie plaatsvinden. Tengevolge van het ongeval kan [het slachtoffer] niet meer werken en wat hij misschien nog wel het ergste vindt is dat hij zijn hobby – het fietsen – niet meer kan uitoefenen. De rechtbank merkt op dat de na te volgen op te leggen straf geen recht doet aan de ingrijpende gevolgen die het ongeval voor [het slachtoffer] heeft gehad, maar een reactie is op het verwijt dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank strafrechtelijk kan worden gemaakt. De rechtbank heeft daarbij gelet op de geldende richtlijnen bij overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 februari 2011, waaruit blijkt dat zij onbekend is in dit register.
De oplegging van straf of maatregel is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 350,-- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen.
Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. M. Iedema en L.P. de Haas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2011.