RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.662231-10 (P)
Datum: 22 maart 2011
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Overijssel,
Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 20 januari 2011 en is op voornoemde datum geschorst. Op 8 maart 2011 is het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen. Verdachte is op 8 maart 2011 verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. [naam raadsman], advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Zeilstra en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2007 tot en met 15 oktober 2010 in de gemeente [plaatsnaam 1], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks 16 oktober 2010 te [plaatsnaam 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking van de verzegeling van de hoofdaansluitkast van de elektriciteitsvoorziening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Feit 1:
Bij de CIE is informatie binnengekomen dat er door een persoon genaamd [bijnaam] in cocaïne werd gedeald op [plaatsnaam 1] en dat die persoon daarbij gebruik maakte van het telefoonnummer [mobielnummer 1]. Van deze informatie is op 25 november 2009 proces-verbaal opgemaakt.
In 2010 komt er nog tweemaal vergelijkbare informatie binnen bij de CIE.
Gedurende het onderzoek is er een groot aantal getuigen gehoord, die hebben verklaard over het afnemen van cocaïne bij die [bijnaam]. [getuige 1] heeft verklaard dat hij die [bijnaam] al een jaar kent en bij hem snuifcoke afneemt voor 50 euro per gram. Voornoemde getuige heeft die [bijnaam] zien rijden in een [omschrijving auto 1] en een redelijk nieuwe [merk auto 2]. Hij heeft voorts een signalement gegeven van die [bijnaam] en dat die [bijnaam] te bereiken was op telefoonnummer [mobielnummer 1].
Meerdere getuigen spreken over een nummerwisseling op een bepaald moment. Voornoemde [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 6 augustus 2010 een smsje kreeg van het telefoonnummer [mobielnummer 2] met de mededeling dat dit het nieuwe nummer van [bijnaam] is. Voorts herkent hij verdachte op een getoonde foto voor 100%.
Gedurende het onderzoek worden verschillende opsporingsmethoden ingezet. Ten aanzien van het telefoonnummer [mobielnummer 1] zijn de historische printgegevens opgevraagd en het telefoonnummer [mobielnummer 2] is gedurende een bepaalde periode getapt. Per getuige die heeft verklaard over het dealen in cocaïne door [bijnaam] zijn de contacten met voornoemde telefoonnummers schematisch weergegeven.
Tijdens het onderzoek is het vermoeden ontstaan dat verdachte met medeverdachte [naam medever[naam medeverdachte] handelt in cocaïne.
Ten aanzien van verdachte heeft er driemaal een (niet-stelselmatige) observatie plaatsgevonden en zijn de woningen aan de [adres 1] e[adres 2] te [woonplaats] alsmede de [merk auto 2] met kenteken [kentekennummer] doorzocht.
Verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd.
Verdachte is op 15 oktober 2010 buiten heterdaad aangehouden in de woning aan de [adres 1].
Feit 2:
Tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] werd geconstateerd dat er gebruik werd gemaakt van stroom buiten de stroommeter om en het was zichtbaar dat de meter niet in werking was. Gebleken is dat verdachte niet staat ingeschreven op voornoemd adres, maar zijn vrouw en kinderen. Verdachte heeft verklaard vaak op dit adres te verblijven.
Namens Enexis B.V. is aangifte gedaan van diefstal van energie, gepleegd vanuit de woning op voornoemd adres.
Verdachte ontkent het hem onder 2 tenlastegelegde en heeft ter terechtzitting verklaard dat hij iemand in bescherming neemt. Verdachte wil niet verklaren wie hiervoor verantwoordelijk is.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hij heeft daartoe het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gewezen op de diverse getuigenverklaringen en verschillende getapte telefoongesprekken. In de woning aan de [adres 2] zijn onder andere pannetjes aangetroffen met drugsrestanten. Verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] worden tijdens observaties gezamenlijk waargenomen in de auto. Voorts wordt er een deal waargenomen vanuit de auto. De dag voor de aanhouding wordt er een deal met [getuige 2] waargenomen. Verdachten worden samen in een auto gezien door de observanten. Uit onderzoek is gebleken dat er gebruik werd gemaakt van twee telefoonnummers. Diverse getuigen verklaren over een nummerwisseling rond dezelfde periode. [getuige 3] heeft verklaard dat medeverdachte [naam medeverdachte] de handel heeft overgenomen toen verdachte op vakantie was, hetgeen iets zegt over de samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte]. De telefoon met het gewijzigde nummer wordt later in de woning van verdachte aangetroffen. Diverse getuigen verklaren dat er gedurende een periode van 3 jaar werd gehandeld in cocaïne door verdachte. Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] gedurende de hele tenlastegelegde periode tezamen en in vereniging in cocaïne hebben gehandeld.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gewezen op de geconstateerde verbreking van de meter en de betreffende aangifte.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte weliswaar heeft bekend in een periode van drie jaar te hebben gehandeld in cocaïne, maar dat dit niet gedurende een ononderbroken periode is geweest, zoals door de officier van justitie is gesteld. De raadsman heeft er daarbij op gewezen dat verdachte gedurende de periode van 23 januari 2008 tot en met 26 maart 2008 in Marokko verbleef, hetgeen blijkt uit de stempels in zijn paspoort. Voorts heeft verdachte verklaard dat ook anderen van het telefoonnummer gebruik maakten. Door verschillende getuigen wordt verklaard dat er 3 tot 4 verschillende personen waren die de drugs afleverden. De vraag kan worden gesteld wie die [bijnaam] is waarover door getuigen werd verklaard. [getuige 4] heeft verklaard dat hij zaken doet met [bijnaam], maar hij heeft vervolgens medeverdachte [naam medeverdachte] herkend als de persoon met wie hij zaken doet. De naam [bijnaam] die steeds door getuigen wordt genoemd is derhalve niet altijd verdachte.
Tijdens de zogenoemde telefoonnummerwisseling verbleef verdachte gedurende een bepaalde periode in Marokko. Er kan dan ook worden vastgesteld dat verdachte zich gedurende de tenlastegelegde periode zeker vier maanden niet heeft beziggehouden met de handel in cocaïne.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs bestaat dat verdachte met de stroommeter heeft geknoeid. De mogelijkheid bestaat dat een ander hiervoor verantwoordelijk is. Gelet op de bekennende verklaring van het hem onder 1 tenlastegelegde is de ontkennende verklaring van het hem onder 2 tenlastegelegde geloofwaardig te achten. De raadsman heeft verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte ter terechtzitting heeft bekend dat hij tweeënhalf tot drie jaar geleden is begonnen met de handel in cocaïne en dat hij leverde aan 10 tot 13 personen, voornamelijk op [plaatsnaam 1]. Hij heeft voorts verklaard dat hij gedurende de tenlastegelegde periode niet onafgebroken in cocaïne handelde, maar dat er ook perioden van enkele maanden zijn geweest dat hij niet in cocaïne heeft gehandeld.
De rechtbank overweegt dat, onder verwijzing naar de vaststaande feiten, er een groot aantal getuigen is gehoord die hebben verklaard over het afnemen van drugs bij [bijnaam]. De reeds aangehaalde verklaring van [getuige 1] vindt steun in de verklaring van [getuige 3], welke getuige heeft verklaard dat men ‘snuif’ cocaïne en ‘rook’ base cocaïne kan kopen bij [bijnaam]. Zij verklaarde voorts dat die [bijnaam] voluit [naam verdachte] heet en dat hij op de [adres 2] te [woonplaats] woont. Voorts heeft zij, evenals [getuige 1], verklaard over de nummerwisseling en heeft zij verklaard over het afleveren door verdachte van de drugs en waarbij hij wel gebruik maakte van een grijze [merk auto 2]. [getuige 5] heeft verdachte herkend op een aan hem getoonde foto als zijnde [bijnaam], de persoon bij wie hij altijd cocaïne kocht. De politie toont voornoemde getuige een bankpasje, welke hij heeft herkend als zijn eigendom, welk bankpasje hij is verloren in de auto van die [bijnaam] tijdens één van de drugsafleveringen. De getuige heeft voorts verklaard dat iedereen die hij kende die cocaïne gebruikte, deze kocht bij [bijnaam] en dat dit per telefoon werd besteld. De rechtbank overweegt dat voornoemd bankpasje op naam van [getuige 5] is gevonden in de woning aan de [adres 1].
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de [merk auto 2] met kenteken [kentekennummer] eveneens is doorzocht, waarbij (onder meer) een geldbedrag van € 6.000,-- alsmede een zakje met 3 bolletjes cocaïne zijn aangetroffen, hetgeen, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank duidt op de handel in cocaïne. Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat hij gebruik maakte van voornoemde [merk auto 2] en dat de aangetroffen cocaïne van hem was.
Gelet op het voorgaande en op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting (voetnoot 4) kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode meerdere malen aan verschillende personen cocaïne heeft verkocht. Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen overweegt de rechtbank als volgt.
Door verschillende getuigen is verklaard dat [bijnaam] de persoon was van wie zij de cocaïne kochten. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de afspraken en bestellingen van de cocaïne telefonisch plaatsvonden, en wel via de telefoonnummers [mobielnummer 1] en (na de nummerwisseling) [mobielnummer 2]. Door verschillende getuigen wordt een andere persoon aangewezen als zijnde [bijnaam]. De rechtbank overweegt dat [bijnaam] de persoon is van wie de verschillende getuigen het telefoonnummer hebben en via welk telefoonnummer de cocaïne werd besteld. Derhalve is [bijnaam] de persoon die op dat moment de beschikking heeft over de betreffende telefoon. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er meerdere personen waren die de beschikking hadden over de betreffende telefoon. Voornoemde verklaring van verdachte vindt steun in het feit dat er een telefoonnummerwisseling in Nederland plaatsvindt, terwijl verdachte op dat moment aantoonbaar verbleef in Marokko. Deze verklaring van verdachte vindt voorts steun in de verklaring van [getuige 6], welke heeft verklaard dat hij van vier of vijf verschillende personen cocaïne had gekregen nadat hij het bij [bijnaam] had besteld. Bovendien heeft [getuige 4] verklaard dat hij bij [bijnaam] drugs kocht, echter heeft hij medeverdachte [naam medeverdachte] herkend als de persoon die hij [bijnaam] noemt.
De rechtbank is, op grond van het voorgaande, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het feit gedurende de tenlastegelegde periode van ruim drie jaar tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. De mogelijkheid bestaat dat er gedurende de tenlastegelegde periode ook anderen van de telefoon – met daarin de contactgegevens van drugsgebruikers – gebruik hebben gemaakt en daarbij voor zichzelf de winst hebben opgestreken. Dat daarbij nauw en bewust is samengewerkt, is naar het oordeel van de rechtbank niet onomstotelijk komen vast te staan, zodat verdachte zal worden vrijgesproken voor zover hem wordt verweten dat hij het feit heeft medegepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat – onder verwijzing naar de vaststaande feiten – er gebruik werd gemaakt van stroom buiten de stroommeter om in de woning aan de [adres 1], in welke woning verdachte vaak verbleef. De rechtbank overweegt dat verdachte stellig is in zijn ontkenning en dat verdachte voorts heeft verklaard dat hij weet wie hiervoor verantwoordelijk is, maar dat hij die persoon in bescherming wil nemen. De rechtbank is van oordeel dat enkel het feit dat verdachte regelmatig in de woning verbleef onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van dit feit. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor dit feit.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 15 oktober 2010 in de gemeente [plaatsnaam 1], meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Van het onder 1 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet.
Het onder 1 ten laste gelegde feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 37 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie bij zijn strafeis is uitgegaan van een onafgebroken periode waarin hij heeft gehandeld in cocaïne gedurende drie jaar. Echter, verdachte heeft zeker vier maanden niet in cocaïne gehandeld, hetgeen tot uitdrukking dient te komen in de op te leggen straf. Voorts heeft verdachte geen justitiële documentatie op het gebied van opiumwetdelicten.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straf die de verdachte bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank d.d. 4 mei 2009 terzake van schuldheling is opgelegd.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne de gezondheid van - soms jonge - gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de handel in verdovende middelen vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers te plegen strafbare feiten ter financiering van hun behoefte daaraan. Verdachte heeft zich niet bekommerd om voornoemde consequenties van zijn handelen, doch uitsluitend uit financieel gewin gehandeld.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, aangezien de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd en voorts is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode niet onafgebroken heeft gehandeld in cocaïne.
Van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank – ter voorkoming van recidive – een strafdeel van na te noemen duur voorwaardelijk opleggen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake opiumwetdelicten.
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de op de “Lijst van inbeslaggenomen goederen d.d. 2 februari 2011” – kort gezegd – gevorderd dat de auto ([merk auto 2]), het geldbedrag, de diverse telefoons en de sleutels worden verbeurdverklaard, aangezien deze door het strafbare feit zijn verkregen dan wel het strafbare feit daarmee is begaan.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich verzet tegen verbeurdverklaring van de [merk auto 2], aangezien deze van de broer van verdachte is en deze daardoor gedupeerd zou worden.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1, 3, 5, 10, 13, 14, 17, 18, 27, 34, 35, 36, 43 en 44 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 2 februari 2011 vermelde voorwerpen (te weten: (1) een [merk auto 2] kenteken [kentekennummer]; (3) een [merk auto 2] sleutel behorende bij kenteken [kentekennummer]; (5) mobiele telefoon, merk Nokia, kleur zwart/grijs; (10) mobiele telefoon, merk Nokia, kleur zwart; (13) mobiele telefoon, merk Samsung, kleur zwart; (14) mobiele telefoon, merk Nokia, kleur grijs; (17) Simkaart, Lica Mobile; (18) [merk auto 2] sleutel (791183); (27) Simkaart KPN; (34) geldbedrag van € 6.000,-- in een envelop; (35) envelop met buitenlands geld; (36) [merk auto 2] sleutel (791222); (43) mobiele telefoon, merk Sony Ericson cyber shot; (44) mobiele telefoon, merk Nokia, meerkleurig) dienen te worden verbeurdverklaard, omdat is komen vast te staan dat deze hetzij door het strafbare feit zijn verkregen, hetzij met die voorwerpen het strafbare feit is begaan.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar artikel 33a, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht, dat ten aanzien van de [merk auto 2] met kenteken [kentekennummer], welke op naam staat van de broer van verdachte, dat die broer wist dan wel redelijkerwijs had kunnen vermoeden waarvoor voornoemde auto werd gebruikt.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 tenlastegelegde feit niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 meer of anders is tenlastegelegd.
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
- van de opgelegde gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 10 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beslag
- de rechtbank verklaart verbeurd de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 2 februari 2011 onder 1, 3, 5, 10, 13, 14, 17, 18, 27, 34, 35, 36, 43 en 44 vermelde voorwerpen (te weten: (1) een [merk auto 2] kenteken [kentekennummer]; (3) een [merk auto 2] sleutel behorende bij kenteken [kentekennummer]; (5) mobiele telefoon, merk Nokia, kleur zwart/grijs; (10) mobiele telefoon, merk Nokia, kleur zwart; (13) mobiele telefoon, merk Samsung, kleur zwart; (14) mobiele telefoon, merk Nokia, kleur grijs; (17) Simkaart, Lica Mobile; (18) [merk auto 2] sleutel (791183); (27) Simkaart KPN; (34) geldbedrag van € 6.000,-- in een envelop; (35) envelop met buitenlands geld; (36) [merk auto 2] sleutel (791222); (43) mobiele telefoon, merk Sony Ericson cyber shot; (44) mobiele telefoon, merk Nokia, meerkleurig).
Dit vonnis is gewezen door mr. L.P. de Haas, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en M. Iedema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2011.
Mr. Iedema (voornoemd) was buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.