RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.660307-10 (P)
Datum: 22 maart 2011
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 20 januari 2011 en is op voornoemde datum geschorst. Op 8 maart 2011 is het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen. Verdachte is op 8 maart 2011 verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.N. Dijkers, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Zeilstra en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2007 tot en met 15 oktober 2010 in de gemeente Urk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank ziet zich echter voor de vraag gesteld of zij bevoegd is van onderhavige zaak kennis te nemen, aangezien verdachte voor wat betreft een deel van de tenlastegelegde periode minderjarig was. Verdachte heeft eerst op [datum] de leeftijd van achttien jaren bereikt en de tenlastgelegde periode bestrijkt de periode van 1 oktober 2007 tot en met 15 oktober 2010. Ingevolge artikel 495, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt dat de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren wordt behandeld indien de verdachte ten tijde van het begaan van het telastegelegde feit de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt. Voornoemde bepaling is gegeven ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de jeugdige. Het vormt dus een in het belang van de jeugdige geschapen uitzondering op de ook in art. 6, eerstelid, EVRM vervatte hoofdregel dat de behandeling van een strafzaak in het openbaar geschiedt.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2004, NJ 2004, 427 is de rechtbank van oordeel dat zij bevoegd is van deze zaak kennis te nemen. Door of namens verdachte is niet geklaagd tegen openbare behandeling van de zaak. Eerst nadat de rechtbank de raadsman op dit verzuim heeft gewezen, heeft deze aangevoerd dat met het verzuim rekening moet worden gehouden bij een eventueel op te leggen straf voorzover deze betrekking heeft op de periode dat verdachte minderjarig was.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte ten tijde van zijn berechting bijna de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt. Gelet op al het voorgaande en in aanmerking genomen dat niet blijkt dat de verdachte in enig verdedigingsbelang is geschaad, acht de rechtbank zich bevoegd tot kennisneming van de zaak.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Bij de CIE is informatie binnengekomen dat er door een persoon genaamd [naam] in cocaïne werd gedeald op Urk en dat die persoon daarbij gebruik maakte van het telefoonnummer [06-nummer 1]. Van deze informatie is op 25 november 2009 proces-verbaal opgemaakt.
In 2010 komt er nog tweemaal vergelijkbare informatie binnen bij de CIE.
Gedurende het onderzoek is er een groot aantal getuigen gehoord, die hebben verklaard over het afnemen van cocaïne bij die [naam].
Meerdere getuigen spreken over een nummerwisseling op een bepaald moment. Voornoemde getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij op 6 augustus 2010 een smsje kreeg van het telefoonnummer [06-nummer 2] met de mededeling dat dit het nieuwe nummer van [naam] is.
Gedurende het onderzoek worden verschillende opsporingsmethoden ingezet. Ten aanzien van het telefoonnummer [06-nummer 1] zijn de historische printgegevens opgevraagd en het telefoonnummer [06-nummer 2] is gedurende een bepaalde periode getapt. Per getuige die heeft verklaard over het dealen in cocaïne door [naam] zijn de contacten met voornoemde telefoonnummers schematisch weergegeven.
Ten aanzien van verdachte heeft er driemaal een (niet-stelselmatige) observatie plaatsgevonden en zijn de woningen aan de [adres 1] en de [adres 2] te [woonplaats] doorzocht.
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hij heeft daartoe het navolgende aangevoerd.
De officier van justitie heeft gewezen op de diverse getuigenverklaringen en verschillende getapte telefoongesprekken. In de woning aan de [adres 2] zijn onder andere pannetjes aangetroffen met drugsrestanten. Verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] worden tijdens observaties gezamenlijk waargenomen in de auto. Voorts wordt er een deal waargenomen vanuit de auto. De dag voor de aanhouding wordt er een deal met getuige [naam getuige 2] waargenomen. Verdachten worden samen in een auto gezien door de observanten. Uit onderzoek is gebleken dat er gebruik werd gemaakt van twee telefoonnummers. Diverse getuigen verklaren over een nummerwisseling rond dezelfde periode. Getuige [naam getuige 3] heeft verkaard dat verdachte de handel heeft overgenomen toen medeverdachte [naam medeverdachte] op vakantie was, hetgeen iets zegt over de samenwerking tussen verdachte en diens medeverdachte. De telefoon met het gewijzigde nummer wordt later in de woning aan de [adres 1] aangetroffen. Diverse getuigen verklaren dat er gedurende een periode van 3 jaar werd gehandeld in cocaïne door medeverdachte [naam medeverdachte]. Getuige [naam getuige 4] heeft verklaard dat hij al 2 jaar zijn cocaïne afneemt bij verdachte. Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] gedurende de hele tenlastegelegde periode tezamen en in vereniging in cocaïne hebben gehandeld en er geen reden is om aan te nemen dat verdachte later bij deze handel betrokken is geraakt.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er tijdens de observaties niet is waargenomen dat er drugs werd afgegeven. De getuigenherkenningen op basis van de enkelvoudige fotoconfrontatie dienen van het bewijs te worden uitgesloten, aangezien deze als onbetrouwbaar zijn aan te merken en strijdig met een eerlijk proces.
Een meervoudige confrontatie is de aangewezen methode.
Indien de rechtbank overgaat tot bewijsuitsluiting, bevindt zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs zodat verdachte dient te worden vrijgesproken
Subsidiair wordt gesteld dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot de conclusie dat verdachte gedurende de gehele tenlastegelegde periode heeft gehandeld in cocaïne. Meerdere getuigen verklaren hem niet te herkennen. Door enkele getuigen wordt hij herkend als loopjongen. Zijn aandeel is derhalve aanmerkelijk kleiner geweest. De raadsman heeft voorts gewezen op verklaringen van getuigen, waaruit geringe betrokkenheid van verdachte bij de handel blijkt gedurende een periode van hooguit drie maanden.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat de verklaring van diverse getuigen, inhoudende de herkenning van verdachte van een foto, als onbetrouwbaar is te beschouwen en derhalve onbruikbaar is voor het bewijs. Daartoe is aangevoerd dat in het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte bij deze zaak ten onrechte gebruik is gemaakt van een enkelvoudige fotoconfrontatie in plaats van een meerkeuze-fotoconfrontatie.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de enkele omstandigheid dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie er niet toe leidt dat die herkenning om die reden voor het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten. Hetgeen door de raadsman ten aanzien van de wijze van confrontatie is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank acht de getuigenverklaringen, voor zover deze zien op de herkenning van verdachte naar aanleiding van een enkelvoudige fotoconfrontatie, betrouwbaar en derhalve bruikbaar bij de bewijsvoering.
De rechtbank overweegt dat, onder verwijzing naar de vaststaande feiten, er een groot aantal getuigen is gehoord die hebben verklaard over het afnemen van drugs bij [naam]. Door verschillende getuigen is verklaard dat [naam] de persoon was van wie zij de cocaïne kochten. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de afspraken en bestellingen van de cocaïne telefonisch plaatsvonden, en wel via de telefoonnummers [06-nummer 1] en (na de nummerwisseling) [06-nummer 2]. Door verschillende getuigen wordt een andere persoon aangewezen als zijnde [naam]. De rechtbank overweegt dat [naam] de persoon is van wie de verschillende getuigen het telefoonnummer hebben en via welk telefoonnummer de cocaïne werd besteld. Derhalve is [naam] de persoon die op dat moment de beschikking heeft over de betreffende telefoon met bijbehorend telefoonnummer.
Verdachte wordt door verschillende getuigen herkend op een aan hen getoonde foto. Getuige [naam getuige 5] heeft verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] herkend als zijnde koeriers en heeft voorts verklaard dat hij van 4 of 5 verschillende personen cocaïne heeft ontvangen nadat hij dit bij [naam] had besteld. Getuige [naam getuige 6] heeft verdachte herkend als zijnde de loopjongen van [naam]. Getuige [naam getuige 7] heeft verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] herkend als zijnde dealers in cocaïne en heeft verklaard dat hij ook een aantal keren alleen van verdachte cocaïne heeft verkocht. Getuige [naam getuige 4] heeft verklaard dat hij bij [naam] drugs kocht, echter heeft hij medeverdachte [naam verdachte] herkend als de persoon die hij [naam] noemt.
De rechtbank overweegt dat door verschillende getuigen is verklaard dat [naam] de persoon was van wie zij de cocaïne kochten. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de afspraken en bestellingen van de cocaïne telefonisch plaatsvonden, en wel via de telefoonnummers [06-nummer 1] en (na de nummerwisseling) [06-nummer 2]. Door verschillende getuigen wordt een andere persoon aangewezen als zijnde [naam]. De rechtbank overweegt dat [naam] de persoon is van wie de verschillende getuigen het telefoonnummer hebben en via welk telefoonnummer de cocaïne werd besteld. Derhalve is [naam] de persoon die op dat moment de beschikking heeft over de betreffende telefoon.
Voornoemde telefoonnummerwisseling heeft plaatsgevonden op het moment dat medeverdachte [naam medeverdachte] in Marokko verbleef, hetgeen onder meer blijkt uit de verklaring van getuige [naam getuige 3], welke getuige medeverdachte [naam medeverdachte] kent. Zij heeft verklaard dat verdachte de handel in cocaïne heeft overgenomen. Getuige [naam getuige 8] heeft verklaard dat hij zowel verdachte alsook medeverdachte [naam medeverdachte] voor 100% heeft herkend op de getoonde foto’s en voornoemde getuige heeft daarbij verklaard dat hij sinds de nummerwisseling drugs kocht van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op voorgaande getuigenverklaringen, komen vast te staan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. De rechtbank overweegt ten overvloede dat deze handel in cocaïne mede blijkt uit de goederen die in de woning aan de [adres 2] in beslag zijn genomen, welke woning verdachte huurde, te weten (onder meer) vier zakjes met wit poeder, verpakkingsmateriaal, een pannetje met resten van witte poeder. Voorts werd in de keukenkast 3 flessen ammoniak aangetroffen , hetgeen wordt gebruikt om cocaïne in te koken, zodat de cocaïne gerookt kan worden. Het voorgaande sluit aan op de gesprekken die binnenkwamen op de getapte telefoon met betrekking tot ‘rook’ en ‘snuif ‘.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld gedurende welke periode verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, kan worden vastgesteld dat verdachte zich vanaf het moment van de telefoonnummerwisseling, te weten 6 augustus 2010, heeft schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het feit vanaf 6 augustus 2010 tezamen en in vereniging heeft gepleegd met medeverdachte [naam medeverdachte]. De mogelijkheid bestaat dat de persoon die over de telefoon beschikt, op dat moment de handel in cocaïne heeft beheerst en daarbij voor zichzelf de winst heeft opgestreken. Dat daarbij nauw en bewust is samengewerkt, is naar het oordeel van de rechtbank niet onomstotelijk komen vast te staan, zodat verdachte zal worden vrijgesproken voor zover hem wordt verweten dat hij het feit heeft medegepleegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 6 augustus 2010 tot en met 15 oktober 2010 in de gemeente Urk, meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet.
Het ten laste gelegde feit en de verdachte zijn deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 en een halve maand, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman van verdachte heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, aangezien verdachte niet langer dan een periode van drie maanden in cocaïne heeft gehandeld.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne de gezondheid van - soms jonge - gebruikers kan schaden. Bovendien gaat de handel in verdovende middelen vaak gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers te plegen strafbare feiten ter financiering van hun behoefte daaraan. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de voornoemde consequenties van zijn handelen, doch uitsluitend uit financieel gewin gehandeld.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, aangezien de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte het tenlastegelegde en bewezenverklaarde tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd en voorts is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat slechts een klein deel van de tenlastegelegde periode, zijnde ongeveer tweeënhalve maand, kan worden bewezenverklaard.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 februari 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake opiumwetdelicten.
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de op de “Lijst van inbeslaggenomen goederen d.d. 16 februari 2011” – kort gezegd – gevorderd dat de auto (te weten: een [merk auto], kenteken [kentekennummer]) wordt verbeurdverklaard, aangezien het strafbare feit daarmee is begaan.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft terzake het beslag geen verweer gevoerd.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1, 28, 32, 45, 49, 51, 57, 58, 62, 65, 66, 67, 71, 77 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 16 februari 2011 vermelde voorwerpen (te weten: (1) een [merk auto], kenteken [kentekennummer]; (28) mobiele telefoon, zwarte Samsung sgh f480; (32) Simkaart Lyca; (45) Simkaart (791200); (49) mobiele telefoon, witte Nokia; (mobiele telefoon, grijze Nokia); (57) pannetje met witte poederresten; (58) Nokia acculader; (62) 2 deksels met wit poeder; (65) mobiele telefoon, Nokia 6310; (67) mobiele telefoon, rode Nokia; (71) mobiele telefoon, Sony Ericson; (77) mobiele telefoon, zwarte LG) dienen te worden verbeurdverklaard, omdat is komen vast dat met die voorwerpen het strafbare feit is begaan.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De oplegging van straf of maatregel is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd.
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar.
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Beslag
- de rechtbank verklaart verbeurd de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 16 februari 2011 onder 1, 28, 32, 45, 49, 51, 57, 58, 62, 65, 66, 67, 71, 77 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen d.d. 16 februari 2011 vermelde voorwerpen (te weten: (1) een [merk auto], kenteken [kentekennummer]; (28) mobiele telefoon, zwarte Samsung sgh f480; (32) Simkaart Lyca; (45) Simkaart (791200); (49) mobiele telefoon, witte Nokia; (mobiele telefoon, grijze Nokia); (57) pannetje met witte poederresten; (58) Nokia acculader; (62) 2 deksels met wit poeder; (65) mobiele telefoon, Nokia 6310; (67) mobiele telefoon, rode Nokia; (71) mobiele telefoon, Sony Ericson; (77) mobiele telefoon, zwarte LG)
Dit vonnis is gewezen door mr. L.P. de Haas, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en M. Iedema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2011.
Mr. Iedema (voornoemd) was buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.