RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.661058-10; 07.660122-10 (tul) [P]
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G.J. Baken, advocaat te Emmeloord, en de verdachte naar voren is gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 oktober 2010 in de gemeente [plaats] met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [weg] in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten: [slachtoffer] en/of tegen een fiets, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal (met kracht)
- trappen/schoppen tegen een fiets en/of
- deeluitmakend van een groep om die [slachtoffer] gaan staan en/of omsingelen van die [slachtoffer] en/of
- stompen/slaan tegen/op/in het gezicht en/of het hoofd en/of de nek, in ieder geval op/tegen het(gehele) lichaam van die [slachtoffer] en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) wederom stompen/slaan tegen/op/in het gezicht en/of het hoofd en/of de nek, in ieder geval op/tegen het (gehele) lichaam van die [slachtoffer] en/of
- op de rug springen van die [slachtoffer] en/of
- schoppen/trappen tegen/op het hoofd, in ieder geval tegen/op het (gehele) lichaam van die [slachtoffer] en/of
- zwaaiende en/of stekende bewegingen maken met een mes, in ieder geval met een (scherp/puntig/snijdend) (metalen) voorwerp,(aan te merken als steekwapen) in de richting van het (boven) lichaam van die [slachtoffer] en/of
- met het mes, in ieder geval met een (scherp/puntig/snijdend) (metalen) voorwerp, (aan te merken als steekwapen) (in de hand) achter die [slachtoffer] aanrennen en daarbij bewegingen maken met het mes alsof hij, verdachte, die [slachtoffer] ging neersteken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) meermalen, althans eenmaal (met kracht)
- heeft/hebben gestompt/geslagen tegen/op/in het gezicht en/of het hoofd en/of de nek,in ieder geval op/tegen het(gehele) lichaam van die [slachtoffer] en/of
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) wederom heeft/hebben gestompt/geslagen tegen/op/in het gezicht en/of het hoofd en/of de nek in ieder geval op/tegen het (gehele) lichaam van die [slachtoffer] en/of
- op de rug heeft/hebben gesprongen van die [slachtoffer] en/of
- heeft/hebben geschopt/getrapt tegen/op het hoofd, in ieder geval tegen/op het (gehele) lichaam van die [slachtoffer],waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 16 oktober 2010 in de gemeente [plaats], toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) [verb[verbalisant 1], brigadier en/of [verbalisant 2], surveillant, beiden werkzaam bij de politie Basiseenheid [plaats] Oost verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 16 oktober 2010 omstreeks 21.40 uur vernemen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat nabij de bioscoop in [plaats] aan de [weg] [nummer] een vechtpartij gaande zou zijn waarbij met messen zou worden gestoken. Ter plaatse zien voormelde verbalisanten een vrouw, naar later blijkt de getuige [getuige 1], vergezeld van twee mannen, naar later blijkt de getuigen [getuige 2] en [getuige 3]. De getuigen wijzen de verbalisanten op een jongeman die zojuist de vriend van [getuige 1], naar later blijkt aangever [slachtoffer], zou hebben geslagen. Hierop houden verbalisanten de jongeman aan, te weten medeverdachte [medeverdachte].
Ten tijde van de aanhouding van de medeverdachte komt een man met een gele fiets op verbalisanten af en maakt zwaaiende bewegingen met zijn handen. Verbalisant [verbalisant 1] spreekt de man aan. De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] wijzen naar de man waarbij verbalisant [verbalisant 1] staat en roepen dat de man met de gele fiets een van de mannen is die het slachtoffer heeft geslagen. Hierop is de man met de gele fiets, te weten verdachte, aangehouden.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Feit 1.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Dit gelet op de verklaring van aangever, het aantreffen bij verdachte van bolletjes met daarin op harddrugs gelijkend poeder, de herkenning door aangever en getuige [getuige 1] van verdachte en de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3].
Feit 2.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan mishandeling, daar hij slechts een toevallige voorbijganger was en zich niet bemoeid heeft met de vechtpartij.
Het door medeverdachte [medeverdachte 2] opgegeven signalement van de vierde persoon past geheel niet in het signalement van verdachte. De door aangever en getuige [getuige 1] opgegeven signalementen zijn te algemeen, zodat deze niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
Dat verdachte een gele fiets heeft levert geen wettig bewijs op dat hij één van de daders is, aangezien vele mensen een gele fiets hebben en de beschrijving van de fiets te algemeen is. Daarbij komt dat getuige [getuige 1] en medeverdachte [medeverdachte 3] eveneens op de fiets waren en de aangever heeft verklaard een lichte fiets te hebben waargenomen, maar niet heeft verklaard dat deze van een van de daders was.
De enkelvoudige spiegelconfrontaties van verdachte met aangever en getuige [getuige 1] dienen uitgesloten te worden als bewijsmiddel, aangezien er sprake is van schending van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De enkelvoudige spiegelconfrontaties zijn afgenomen in strijd met het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek, de RAC-richtlijnen en de goede procesorde.
Feit 2.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Daartoe heeft hij gesteld dat verdachte ontkent getracht te hebben zich te onttrekken aan zijn aanhouding.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verdachte kan worden aangemerkt als dader van het ten laste gelegde openlijke geweld.
Uit het dossier blijkt dat aangever de verdachte voor 100% heeft herkend als zijnde een van de daders, door hem in de aangifte aangeduid als dader 1. De getuige [getuige 1] heeft verdachte voor 80% herkend als zijnde een van de daders, door haar in haar verklaring aangeduid als de Antilliaanse jongen.
De rechtbank overweegt dat geen wet of rechtsregel zich verzet tegen het gebruik van de resultaten van een enkelvoudige spiegelconfrontatie . De rechtbank is het met de verdediging eens dat in het algemeen een meervoudige spiegelconfrontatie de voorkeur verdient boven een enkelvoudige spiegelconfrontatie.
In casu zijn twee omstandigheden van belang die naar het oordeel van de rechtbank het toepassen en het gebruik van een enkelvoudige spiegelconfrontatie kunnen rechtvaardigen.
Allereerst betreft het hier een verdachte die op de plaats van het delict en kort na het incident is aangehouden op aanwijzing van aldaar aanwezige getuigen en niet om een verdachte van wie in het geheel onbekend is of hij op enigerlei wijze bij het incident is betrokken, en waarbij een meervoudige confrontatie meer voor de hand zou liggen. Daarnaast is ook voortvarendheid van het onderzoek een factor welke, afgezet tegen het voorarrest waarin de minderjarige verdachte zich bevond, de keuze voor een enkelvoudige confrontatie rechtvaardigt.
In onderhavige zaak is niet gebleken dat de verbalisanten aangewezen zijn als ter zake deskundig. De door de verbalisanten opgemaakte processen-verbaal ten aanzien van de spiegelconfrontaties met verdachte van aangever en getuige [getuige 1] vermelden hieromtrent immers niets. Mogelijk is aldus gehandeld in strijd met het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek. Er van uitgaand dat in strijd met het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek is gehandeld, beperkt de rechtbank zich evenwel tot de enkele vaststelling hiervan. Niet valt in te zien, noch is dit door de raadsman onderbouwd, op welke wijze dit enkele verzuim verdachte in zijn belangen heeft geschaad.
Ten aanzien van de vraag of er aanleiding is om aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van de spiegelconfrontaties te twijfelen, oordeelt de rechtbank dat dit niet het geval is, nu geen omstandigheden zijn gebleken waaruit zou moeten worden afgeleid dat aangever of getuige [getuige 1] anders hebben verklaard dan uit eigen wetenschap of dat zij op enige wijze zouden zijn beïnvloed. Aangever en getuige [getuige 1] zijn tien minuten na elkaar met de verdachte geconfronteerd en uit niets blijkt dat zij overleg hebben gehad over de door hen getoonde persoon, te weten verdachte. Hierbij komt dat getuige [getuige 1] tijdens de spiegelconfrontatie heeft verklaard dat zij dacht dat de verdachte een pet droeg ten tijde van het delict , hetgeen overeenkomt met de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij die bewuste avond een pet droeg.
De rechtbank neemt bij haar overwegingen voorts,mee, buiten de herkenning van verdachte door aangever en getuige [getuige 1], dat nog twee getuigen, te weten [getuige 3] en [getuige 2], verdachte hebben aangewezen als een van de daders. De getuigen [getuige 3] en [getuige 2] hebben vrijwel direct na het incident verdachte aangewezen als een van de daders. Niet aannemelijk is geworden dat deze getuigen ten onrechte verdachte hebben aangewezen als een van de daders. Derhalve bezigt de rechtbank hun aanwijzing van verdachte als een van de daders eveneens voor het bewijs.
Bij dit alles komt dat aangever heeft verklaard dat de verdachte hem drugs heeft aangeboden en bij de verdachte drie bolletjes met op drugs gelijkende substantie is aangetroffen.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de resultaten van de enkelvoudige spiegelconfrontaties kunnen meewerken voor het bewijs.
Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tegen zijn gezicht en hoofd is geslagen en dit ook is gebeurd terwijl hij op de grond lag en dat hij tevens tegen zijn hoofd is geschopt door verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Tevens heeft aangever verklaard dat hij eveneens door drie andere personen is geslagen en geschopt.
Hoewel verdachte ontkent dat hij aangever heeft geschopt, verklaren getuige [getuige 1] en [getuige 3] dat aangever is geschopt. Niet aannemelijk is geworden dat deze getuigen hun verklaringen in strijd met de waarheid hebben afgelegd. De rechtbank acht deze verklaringen derhalve betrouwbaar en geloofwaardig.
De rechtbank acht dan ook hetgeen onder het derde, vierde en zesde gedachtenstreepje staat vermeld wettig en overtuigend bewezen.
Aangever heeft voorts verklaard dat verdachte tegen de fiets van getuige [getuige 1] heeft getrapt. De getuige [getuige 1] heeft eveneens verklaard dat verdachte tegen haar fiets heeft getrapt.
De rechtbank acht dan ook hetgeen onder het eerste gedachtenstreepje staat vermeld wettig en overtuigend bewezen.
Aangever heeft tenslotte verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] zwaaiende bewegingen heeft gemaakt met een mes. De getuige [getuige 1] heeft eveneens verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] met een mes in zijn handen zwaaiende bewegingen heeft gemaakt. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat een van de daders – die als eerste door de politie is aangehouden , derhalve medeverdachte [medeverdachte] – een mes heeft getrokken .
Niet aannemelijk is geworden dat de getuigen hun verklaringen in strijd met de waarheid hebben afgelegd. De rechtbank acht de verklaringen van aangever, [getuige 1] en [getuige 2] derhalve betrouwbaar en geloofwaardig.
De rechtbank acht dan ook hetgeen onder het zevende gedachtentreepje staat vermeld – voor zover dit betrekking heeft op het maken van zwaaiende bewegingen met een mes – wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de handelingen van de mededaders van verdachte als volgt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte medeverantwoordelijk is voor de gedragingen van de overige daders, aangezien deze binnen hun gezamenlijk (voorwaardelijk) opzet gebracht kunnen worden. Derhalve komen ook niet door verdachte uitgevoerde handelingen van het openlijk geweld voor zijn rekening en verantwoordelijkheid.
De rechtbank zal verdachte (partieel) vrijspreken van het tweede, vijfde, zevende gedachtenstreepje –voor zover dit betrekking heeft op het maken van stekende bewegingen met een mes – en achtste gedachtenstreepje, aangezien daarvoor (telkens) slechts één bewijsmiddel voorhanden is.
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt genoegzaam dat verdachte met anderen geweld heeft gepleegd tegen aangever door hem in zijn gezicht en/of tegen het hoofd te stompen, eveneens aangever te stompen terwijl hij op de grond lag, aangever tegen het hoofd te schoppen en zwaaiende bewegingen maken met een mes en verdachte met anderen geweld heeft gepleegd door tegen een fiets te trappen/schoppen. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
De rechtbank merkt op dat het op grond van de artikelen 344, eerste lid en tweede lid van het Wetboek van Strafvordering mogelijk is dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd kan worden aangenomen op grond van het enkele proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. De wetgever heeft aan ambtsedig opgemaakte processen-verbaal sterke bewijskracht toegekend, mede omdat verbalisanten over het algemeen er geen belang bij hebben om een voorstelling van zaken te geven die niet of niet volledig overeenstemt met de werkelijkheid.
Uit het proces-verbaal blijkt dat – nadat verbalisant [verbalisant 1] verdachte had medegedeeld dat hij was aangehouden – verdachte zich kennelijk opzettelijk uit de greep van voornoemde verbalisant los trok. Daarna is verdachte naar de grond gewerkt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], waarbij verdachte zich is blijven verzetten door met kracht zijn armen weg te trekken uit de greep van voornoemde verbalisanten.
Verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan wederspannigheid, doch de rechtbank hecht meer waarde aan de verklaringen zoals deze zijn afgelegd door de verbalisanten [verb[verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 oktober 2010 in de gemeente [plaats] met anderen, op de openbare weg, [weg], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten: [slachtoffer] en tegen een fiets, welk geweld bestond uit het
- trappen tegen een fiets en
- stompen in het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] en
- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) wederom stompen in het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer] en
- schoppen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en
- zwaaiende bewegingen maken met een mes.
2.
hij op 16 oktober 2010 in de gemeente [plaats], toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren [verb[verbalisant 1], brigadier en [verbalisant 2], surveillant, beiden werkzaam bij de politie Basiseenheid [plaats] Oost verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.
Van het onder 1 primair en onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
Het bewezene levert op:
Feit 1 (primair).
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, strafbaar gesteld bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2.
Wederspannigheid, strafbaar gesteld bij artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen tot 150 dagen jeugddetentie, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde de maatregel hulp en steun, alsmede de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 maanden, subsidiair 12 maanden jeugddetentie. De officier van justitie heeft gevorderd de invulling van de gedragsbeïnvloedende maatregel zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd, alsmede het volgen van een behandeling bij Tactus Verslavingszorg.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van een standpunt met betrekking tot een eventueel op te leggen straf gezien de door hem bepleitte vrijspraken.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich met zijn mededaders op straat in [plaats] schuldig gemaakt aan het plegen van geweld tegen aangever. De groep, waarvan verdachte deel uitmaakte, heeft zich kennelijk zonder enige reden tegen aangever gekeerd. Dergelijk zinloos en willekeurig geweld leidt tot grote gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving hetgeen ook blijkt uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2]. Het is juist dit soort irrationeel geweld waardoor mensen angstig worden om zich ’s avonds en ’s nachts alleen op straat te begeven.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf ,de vaststelling van de duur daarvan en bij de keuze voor het opleggen van de maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de Raad) adviseert een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de duur van een jaar, welk advies wordt ondersteund door Bureau Jeugdzorg Flevoland/Jeugdreclassering en de gedragswetenschapper van Bureau Jeugdzorg B.M.C. Vermeer.
De Raad acht een gedragsbeïnvloedende maatregel geïndiceerd gelet op de ontwikkeling van verdachte en de veelvuldigheid en de ernst van de begane delicten.
De sociaal emotionele ontwikkeling van verdachte verloopt zorgelijk. Verdachte kan narcistische en antisociale trekken ontwikkelen in zijn persoonlijkheid als er geen passende behandeling wordt ingezet. Daarbij kent verdachte weinig zelfreflectie en heeft een verstoorde emotieregulatie en impulscontrole. Er is sprake van externaliserend probleemgedrag, in die mate dat er gesproken kan worden van een ernstige gedragsstoornis. Gelet op voorgaande acht de Raad de kans groot dat verdachte opnieuw in delictssituaties terecht komt, gezien verdachtes gedragsstoornis, zijn gebrekkig probleeminzicht, zijn beïnvloedbaarheid en de onvoldoende sturing en begrenzing vanuit zijn thuissituatie.
De Raad adviseert een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van één jaar met als onderdelen:
- ITB Harde Kern voor de periode van 12 maanden;
- Individuele behandeling bij een instelling als Accare;
- Groepsgerichte behandeling bij een instelling als Accare las ? aanvulling op de individuele behandeling om het geleerde te kunnen bestendigen in sociale situaties;
- Ouderbegeleiding vanuit een instelling als Accare;
- Behandeling bij Tactus.
De Raad adviseert een vervangende jeugddetentie voor de duur van zes maanden.
Ter zitting heeft S. Fransman, namens de Raad, het advies gehandhaafd.
Bureau Jeugdzorg Flevoland heeft in zijn adviesrapport d.d. 20 december 2010 geadviseerd tot oplegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel, welk advies ter zitting door J. Wouda, namens Bureau Jeugdzorg, is gehandhaafd.
De rechtbank neemt het advies van de Raad voor de Kinderbescherming om een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige op te leggen voor de duur van één jaar over, zoals hierna omschreven, nu de ernst van de begane misdrijven hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 januari 2011;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 18 oktober 2010, uitgebracht door A. Schilstra, raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 21 oktober 2010, uitgebracht door G.W. van Pijkeren, jeugdreclasseerder van Bureau Jeugdzorg Flevoland/Jeugdreclassering;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 8 november 2010, uitgebracht door G.W. van Pijkeren, jeugdreclasseerder van Bureau Jeugdzorg Flevoland/Jeugdreclassering;
- een de verdachte betreffend rapport d.d. 29 december 2010, uitgebracht door T. Hammer, raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 20 december 2010, uitgebracht door J. Wouda, jeugdreclasseerder van Bureau Jeugdzorg Flevoland/Jeugdreclassering.
10. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 07.660122-10 toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onthouden van een standpunt omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig de tenuitvoerlegging te gelasten van de in de zaak met parketnummer 07.660122-10 door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank d.d. 10 augustus 2010 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77w, 77wc, 77aa, 77dd, 77gg, 141 en 180 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de tenlastelegging
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 150 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte, groot 117dagen, niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door het Bureau Jeugdzorg Flevoland/Jeugdreclassering, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
legt aan de verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 1 (één) jaar, bestaande uit:
1. begeleiding in het kader van ITB Harde Kern gedurende twaalf maanden;
2. individuele behandeling bij Accare, of soortgelijke instelling;
3. groepsgerichte behandeling bij Accare, of soortgelijke instelling;
4. ouderbegeleiding vanuit Accare, of soortgelijke instelling;
5. behandeling bij Tactus;
draagt Bureau Jeugdzorg Flevoland/Jeugdreclassering op de veroordeelde bij de Gedragsbeïnvloedende Maatregel hulp en steun te verlenen;
beveelt dat, indien de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
wijst de vordering toe;
gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.695070-10 door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank bij vonnis d.d. 10 augustus 2010 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door mr. M. Iedema, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.H. Meijer en mr. L.P. de Haas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2011.