ECLI:NL:RBZLY:2010:BM5971

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/683
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot terugvordering in strijd met vertrouwensbeginsel gelet op verklaring gemachtigde ter zitting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 20 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.L. Looijenga, en het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg. De zaak betreft een besluit tot terugvordering van een te veel betaalde uitkering over de periode van 26 oktober 2006 tot en met 31 mei 2008. Eiser ontving zowel een WAO-uitkering als een IOAW-uitkering, maar de inkomsten uit de WAO-uitkering zijn niet in mindering gebracht op de IOAW-uitkering, wat resulteerde in een terugvordering van € 8.142,01 netto. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 2 december 2009, waarin het college zijn eerdere besluiten handhaafde.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 19 november 2009, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij het bestreden besluit van 31 maart 2009 het primaire besluit van 23 september 2008 heeft gehandhaafd, en dat er een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser is genomen. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte de terugvordering heeft gehandhaafd, omdat eiser gerechtvaardigd vertrouwen had dat de terugvordering zou worden ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 2 december 2009 vernietigd voor zover het de terugvordering betreft. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de terugvordering over de in het herzieningsbesluit van 20 januari 2009 genoemde periode achterwege dient te blijven. Eiser is in de proceskosten van het geding veroordeeld en het griffierecht dient door verweerder aan eiser te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/683
Uitspraak
in het geding tussen:
Eiser te woonplaats,
gemachtigde mr. A.L. Looijenga
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
gevestigd te Hardenberg, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2008 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn recht op uitkering over de periode van 26 oktober 2006 tot en met 31 mei 2008 wordt herzien, omdat hij in deze periode ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Bij brief van 30 oktober 2008, ontvangen op 31 oktober 2008, heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt. Eiser heeft op 5 januari 2009 de gronden van bezwaar aangevuld.
Bij besluit van 20 januari 2009 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn recht op uitkering over de periode van 26 oktober 2006 tot en met 31 mei 2008 wordt herzien, omdat hij in deze periode een onjuiste uitkering heeft ontvangen. De inkomsten uit een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zijn niet in mindering gebracht op de uitkering ingevolge de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze werknemers (IOAW). In totaal is een bedrag van € 8.142,01 netto te veel betaald, hetgeen van eiser wordt teruggevorderd. Bij brief van 6 februari 2009 is daartegen bezwaar gemaakt, waarbij eiser heeft verzocht het bezwaar in de lopende bezwaarprocedure te betrekken.
Bij besluit van 31 maart 2009 is het bezwaar van 31 oktober 2008 ongegrond verklaard en is het besluit van 23 september 2008 gehandhaafd, waarbij alle overwegingen en aanvullingen van het advies van de Commissie Bezwaarschriften zijn overgenomen. Bij brief van 6 mei 2009 is tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 19 november 2009 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door (…gemachtigde). De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft op 2 december 2009 een nieuw besluit aan de rechtbank toegezonden, inhoudende dat het besluit van
23 september 2008 wordt ingetrokken en de bezwaren gericht tegen het besluit van 20 januari 2009 ongegrond worden verklaard onder handhaving van het besluit van 20 januari 2009. Eiser heeft daarop gereageerd. Verweerder heeft op 21 december 2009 gereageerd op de door de rechtbank gestelde vragen. Eiser heeft eveneens een reactie gegeven.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
2. Overwegingen
Eiser ontvangt een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Daarnaast ontvangt eiser per 26 oktober 2006 een IOAW-uitkering van de gemeente Hardenberg. Verweerder heeft de WAO-uitkering niet in mindering gebracht op de IOAW-uitkering, terwijl eiser verweerder wel van deze inkomsten op de hoogte heeft gebracht.
Bij de herbeoordeling van het recht op IOAW-uitkering in 2008 heeft verweerder de omissie ontdekt, hetgeen heeft geleid tot de in de eerste rubriek genoemde besluitvorming.
De rechtbank overweegt dat verweerder bij het bestreden besluit van 31 maart 2009 het primaire besluit van 23 september 2008 heeft gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij alle overwegingen en aanvullingen van de Commissie Bezwaarschriften overgenomen. In het advies van de Commissie is eveneens ingegaan op het door eiser gemaakte bezwaar van 6 februari 2009 tegen het tweede primaire besluit van 20 januari 2009. Gelet op het feit dat verweerder alle overwegingen en aanvullingen van het advies in het bestreden besluit heeft overgenomen, begrijpt de rechtbank het besluit van 31 maart 2009 aldus dat verweerder tevens een beslissing op het bezwaar van 6 februari 2009 heeft genomen.
Verweerder heeft met het nieuwe besluit op bezwaar van 2 december 2009 opnieuw op de bezwaren van eiser beslist en is daarbij niet geheel tegemoet gekomen aan de bezwaren. Het beroep wordt derhalve ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 2 december 2009.
Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 31 maart 2009. Dit beroep dient dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Bij besluit van 2 december 2009 is het primaire besluit van 20 januari 2009 gehandhaafd, inhoudende dat de IOAW-uitkering van eiser wordt herzien, omdat zijn WAO-uitkering niet op de IOAW-uitkering in mindering is gebracht. De terugvordering van € 8.142,01 netto is eveneens gehandhaafd.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser een WAO-uitkering heeft ontvangen en dat deze ten onrechte niet in mindering is gebracht op zijn IOAW-uitkering.
Artikel 17 van de IOAW, zoals dat luidde ten tijde van het nieuwe besluit op bezwaar, houdt voor verweerder de verplichting in om in dit geval de uitkering te herzien. Dat een vergelijkbare verplichting niet geldt voor een bijstandsuitkering, betekent niet dat verweerder niet gebonden is aan deze wettelijke verplichting.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht de IOAW-uitkering over de periode van 26 oktober 2006 tot en met 31 mei 2008 heeft herzien.
Met betrekking tot de terugvordering overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij met de betrokken afdeling zal gaan praten om een streep te zetten door de terugvordering. Desgevraagd heeft hij verklaard dat hij daartoe bevoegd is. De rechtbank heeft deze verklaringen in onderlinge samenhang zo opgevat dat de gemachtigde de bevoegdheid heeft ter zitting te beslissen dat van terugvordering zal worden afgezien, dat hij besloten heeft gebruik te maken van deze bevoegdheid, zodat de terugvordering van de baan is en dat hij de praktische uitwerking daarvan met de betrokken afdeling zal regelen. Hiervan uitgaande heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven te bezien of zij tot overeenstemming kunnen komen over de vergoeding van proceskosten, het griffierecht en het verzoek om schadevergoeding.
Verweerder heeft vervolgens op 2 december 2009 een nieuw besluit genomen, zoals vermeld in de eerste rubriek. Eiser heeft hierop gereageerd en gesteld dat in dit geval bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan dat verweerder zou besluiten van terugvordering af te zien. Dat verweerder dit niet heeft gedaan, is volgens eiser in strijd met het vertrouwensbeginsel.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken ter zitting, eiser erop mocht vertrouwen dat verweerder het besluit tot terugvordering niet langer zou handhaven. Deze gewekte verwachtingen dienen door verweerder te worden gehonoreerd. Het besluit tot terugvordering is derhalve in strijd met het vertrouwensbeginsel door verweerder gehandhaafd.
Het beroep is derhalve gegrond en het besluit van 2 december 2009 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de terugvordering van de teveel betaalde uitkering is gehandhaafd.
De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb en het besluit van 20 januari 2009 te herroepen voor zover het de terugvordering betreft en te bepalen dat terugvordering over de in het besluit van 20 januari 2009 achterwege dient te blijven.
Voor toekenning van schadevergoeding bestaat geen grond, omdat niet vaststaat dat er schade is geleden en wat de hoogte daarvan is.
Er bestaat aanleiding verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten van het bezwaar en beroep te veroordelen, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak wordt bepaald op 1 (gemiddeld). Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van twee bezwaarschriften, het verschijnen bij de hoorzitting in bezwaar, het indienen van het beroepschrift, het verschijnen ter zitting en de reactie op het gewijzigde besluit op bezwaar, die gelijk is te stellen met schriftelijke inlichtingen) worden 5,5 punten toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 31 maart 2009;
- verklaart het beroep gegrond, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 2 december 2009;
- vernietigt het besluit van 2 december 2009, voor zover dat ziet op de terugvordering;
- herroept het besluit van 20 januari 2009 voor zover dat ziet op de terugvordering en bepaalt dat terugvordering over de in het herzieningsbesluit van 20 januari 2009 genoemde periode achterwege dient te blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van dit geding ten bedrage van € 1.771,--, te betalen aan eiser;
- gelast dat verweerder het griffierecht ten bedrage van € 41,-- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van der Kris, voorzitter, en mr. L.G. Wijma en mr. M. van Loenen, rechters en door de voorzitter en mr. E.N.M van de Beld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op: