ECLI:NL:RBUTR:2012:BW3577

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 11/3242
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten voor opgraven uit een algemeen graf en de rechtsgrondslag voor heffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort over de kosten voor het opgraven van een overledene uit een algemeen graf. Eiseres, de dochter van de overledene, had een aanslag ontvangen van € 3.245,- voor de op- en herbegraving van haar vader, die in 1999 was overleden en in een algemeen graf was begraven. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd met € 250,-, maar eiseres ging in beroep tegen de resterende kosten van € 690,- die in rekening waren gebracht voor het opgraven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verordening van de gemeente Amersfoort geen grondslag biedt voor het in rekening brengen van kosten aan eiseres, aangezien zij geen rechthebbende is op het algemene graf. De rechtbank oordeelde dat de gemeente als enige rechthebbende op het algemene graf moet worden beschouwd en dat eiseres slechts als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de kosten voor het opgraven niet in rekening konden worden gebracht, omdat de verordening enkel voorziet in heffingen aan rechthebbenden van particuliere graven.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op de kosten voor het opgraven en verlaagde de aanslag met € 690,-. Tevens werd bepaald dat de gemeente het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,- diende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke regelgeving omtrent de heffingsplicht voor kosten in verband met algemene graven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 11/3242
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2012 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres,
(gemachtigde: [gemachtigde],
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, verweerder,
(gemachtigde: B.H.G. Jonker).
Procesverloop
Bij beschikking van 16 mei 2011 heeft verweerder aan eiseres een aanslag voor de op- en herbegraving van [overledene] opgelegd ten bedrage van € 3.245,-. Bij uitspraak op bezwaar van 25 augustus 2011 heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verlaagd met € 250,-. Eiseres heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 januari 2012, waar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden. [overledene] (de overledene), de vader van eiseres, is in 1999 overleden en na zijn overlijden begraven in een algemeen graf op de gemeentelijke begraafplaats Rusthof. In augustus 2010 heeft de bedrijfsleider van ‘Crematorium en Begraafplaatsen Amersfoort’ eiseres medegedeeld voornemens te zijn na 1 oktober 2010 het graf te gaan ruimen. De wettelijke grafrusttermijn van tien jaar was reeds verstreken op 12 februari 2009. Eiseres is in diezelfde brief op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om de overledene te laten herbegraven in een particulier graf. Middels een door eiseres ingevuld antwoordformulier, bij verweerder binnengekomen op 3 september 2010, heeft eiseres aangegeven te kiezen voor herbegraving van de overledene. Op 12 april 2011 heeft de op- en herbegraving van de overledene plaatsgevonden. Voor deze diensten heeft verweerder een factuur aan eiseres toegezonden, ter hoogte van € 3.245,-. Bij de thans bestreden uitspraak op bezwaar is dit bedrag met € 250,- verlaagd tot € 2.995,- omdat daarin ten onrechte ook de kosten voor de kist waren meegenomen.
2. Het geschil in beroep beperkt zich tot de vraag of verweerder op juiste gronden kosten in rekening heeft gebracht voor het opgraven van de overledene uit het algemene graf. Het gaat daarbij om een bedrag € 690,-.
3. De rechtbank overweegt dat van toepassing is de Verordening voor het crematorium en de gemeentelijke begraafplaatsen Amersfoort 2011 (Verordening 1), de Verordening begraaf- en crematierechten 2011 (Verordening 2) en de Tarieventabel verordening begraaf- en crematierechten 2011 (Tarieventabel). Het verzoek tot herbegraving is in 2010 gedaan, maar het belastbare feit heeft zich voorgedaan op 12 april 2011, zodat Verordeningen 1 en 2 van het jaar 2011 van toepassing zijn.
4. Ter zitting is door verweerder desgevraagd aangegeven dat het in rekening gebrachte tarief onjuist is, omdat die is gebaseerd op de tarieventabel 2010. In plaats van het in rekening gebrachte tarief van € 690,-, had dat, gelet op de van toepassing zijnde Verordening van 2011, € 450,- dienen te zijn. De aanslag moet daarom met € 240- worden verlaagd, aldus verweerder. Het beroep is reeds hierom gegrond.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat verweerder eiseres hiermee niet is tegemoet gekomen, omdat er volgens eiseres in het geheel geen kosten in rekening kunnen worden gebracht voor het opgraven uit het algemene graf. Daartoe is namens eiseres betoogd dat zij geen aanvraag heeft gedaan voor herbegraving, dat de gemeente de enige rechthebbende is op algemene graven, en dat eiseres gelet op de begripsbepalingen geen rechthebbende is.
6. Ingevolge Hoofdstuk I, onder d, van Verordening 1, is een algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin aan een ieder de gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken.
Op grond van Hoofdstuk I, onder q, van Verordening 1 is een rechthebbende: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, die het uitsluitend recht heeft verkregen tot het begraven of tot het bijzetten van een asbus in een particulier graf of tot het bijzetten van een urn in een urnengraf, een urnennis, of in de urnentuin.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van Verordening 1, voor zover van belang, wordt het voornemen van het college om een graf te ruimen een jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop het graf geruimd zal worden per brief aan de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, aan de belanghebbende bekend gemaakt.
Volgens het vierde lid van artikel 22 van Verordening 1, voor zover van belang, kunnen nabestaanden van een overledene die begraven is in een algemeen graf bij de beheerder een aanvraag indienen om bij ruiming de menselijke resten, indien mogelijk, bijeen te doen brengen voor crematie of voor herbegraving elders.
Op grond van het eerste lid van artikel 4 van Verordening 2 worden de rechten geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Ingevolge E, sub 1, van de tarieventabel wordt een bedrag van € 450,- in rekening gebracht voor het ‘op aanvraag rechthebbende op graven voor het opgraven, ruimen of schudden van een lijk anders dan op rechterlijk gezag en na de wettelijke grafrusttermijn’.
7. De rechtbank stelt voorop dat het essentieel is dat in een belastingverordening de omschrijving van diegenen die heffingsplichtig zijn worden vermeld.
8. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het door haar ingevulde antwoordformulier dat op 3 september 2010 door verweerder is ontvangen niet kan worden aangemerkt als een aanvraag. Uit artikel 22, vierde lid, van Verordening 1 bezien in samenhang met het eerste lid van die bepaling, volgt dat nabestaanden van een overledene, die begraven is in een algemeen graf, in het geval van bekendmaking van het voornemen dat graf te ruimen, een aanvraag kunnen indienen om bij de ruiming de menselijke resten bijeen te brengen voor herbegraving elders. Op het antwoordformulier heeft eiseres aangekruist dat zij een herbegraving wenst van de overledene. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. De grond slaagt niet.
9. In aanmerking genomen de hierboven aangehaalde begripsbepalingen kan de rechtbank eiseres evenmin volgen in haar standpunt dat de gemeente (als enige) rechthebbende is op een algemeen graf zodat eiseres om die reden geen kosten in rekening kunnen worden gebracht. Een algemeen graf is immers enkel in beheer is bij de gemeente.
10. Eiseres kan gelet op het bepaalde in Hoofdstuk I, onder q, van Verordening 1 naar het oordeel van de rechtbank evenmin als rechthebbende worden aangemerkt. Eiseres is immers geen natuurlijk persoon die het uitsluitend recht heeft verkregen tot het begraven in een particulier graf. De rechtbank voegt hier aan toe dat artikel 22, eerste lid, van Verordening 1, een onderscheid maakt tussen een rechthebbende (op een particulier graf) en, wanneer het een algemeen graf betreft, een belanghebbende. Gelet hierop dient eiseres dient als belanghebbende te worden aangemerkt.
11. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder de kosten voor het opgraven gebaseerd heeft op E, sub 1, van de Tarieventabel. Daarin wordt vermeld dat voor het opgraven van lijken op aanvraag van een rechthebbende een bedrag wordt geheven van € 450,-. Omdat uit het voorgaande volgt dat eiseres geen rechthebbende is maar belanghebbende en de Verordeningen (en Tarieventabel) evenmin aanknopingspunten bieden voor een heffing als de onderhavige aan een belanghebbende, is er geen grondslag om de kosten voor het opgraven uit het algemene graf in rekening te brengen bij eiseres. De beroepsgrond slaagt.
13. Op grond van het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal de bestreden uitspraak vernietigen voor zover het betreft de kosten voor het opgraven van de overledene uit het algemene graf en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb zelf in de zaak voorzien door de aanslag te verminderen met € 690,-.
14. Van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,- aan eiseres dient te vergoeden.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de kosten voor het opgraven uit een algemeen graf;
- vermindert de aanslag met € 690,- tot € 2.305,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.M. Overbeeke en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2012.
De griffier: De rechter:
mr. L.N. Foppen mr. A.M. Overbeeke
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030,
6800 EM Arnhem.