ECLI:NL:RBUTR:2012:BV9865

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601139-11 en 21/002444-10 (vordering tul) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal met geweld tijdens een roofoverval

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 2 maart 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het plegen van een roofoverval. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 24 november 2011 in Nieuwegein een gouden halsketting van het slachtoffer heeft weggenomen door deze van haar nek te trekken, waarbij hij geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als bewijs gebruikt, evenals de resultaten van het uitlezen van de telefoon van de verdachte, die kort na de overval een zendmast in de buurt heeft aangestraald. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij andere soortgelijke feiten, waardoor hij van deze beschuldigingen werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden voor de bewezenverklaarde diefstal met geweld. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen omdat de verdachte vrijgesproken werd van de feiten waaruit de schade voortvloeide. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601139-11 en 21/002444-10 (vordering tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 02 maart 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein
raadsman mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
t.a.v. de feiten 1, 2, 3 en 4: telkens een vrouw heeft beroofd van haar halsketting(en), door deze van haar nek te trekken.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor wat betreft feit 1 baseert zij zich daarbij op de aangifte, de waargenomen signalementen, de herkenning van verdachte op de foto van buurmeisje [buurmeisje] door aangeefster en door diverse verbalisanten, de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de herkenning door [getuige 2] van verdachte bij de meervoudige fotoconfrontatie. Daarnaast baseert de officier van justitie zich op de resultaten van het uitlezen van de telefoon van verdachte en de daardoor aangestraalde zendmasten rondom en na afloop van het moment van de overval. Voor wat betreft de feiten 2, 3 en 4 baseert de officier van justitie zich naast de aangiften op de omstandigheid dat telkens dezelfde modus operandi is toegepast. Bovendien wijzen de telefoongegevens op de betrokkenheid van verdachte bij de verschillende overvallen, aldus de officier van justitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten.
Voor wat betreft feit 1 stelt de raadsman zich op het standpunt dat de overtuiging dat verdachte het feit heeft begaan ontbreekt. Volgens hem had aangeefster onderworpen moeten worden aan een meervoudige fotoconfrontatie. De herkenning van verdachte op de enkele foto die zij van haar buurmeisje [buurmeisje] heeft gekregen, is onvoldoende betrouwbaar. Bovendien geeft aangeefster een afwijkend signalement met betrekking tot de haardracht van verdachte en komt de zwarte jas waarover aangeefster spreekt niet overeen met de witte jas waarin verdachte korte tijd voor de overval is gesignaleerd door een verbalisant op het gemeentehuis. Ten slotte is de meervoudige fotoconfrontatie waaraan getuige [getuige 2] heeft meegewerkt niet controleerbaar, nu de foto’s niet aan het dossier zijn toegevoegd.
Bij de bewijsconstructie van de overige feiten heeft de officier van justitie in de visie van de raadsman onvoldoende zorgvuldigheid in acht genomen. Het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt volgens hem voor deze feiten. Met betrekking tot de omstandigheid dat de modus operandi (in de meeste gevallen) dezelfde is als bij feit 1, merkt de raadsman op dat zich in het dossier ook een aangifte bevindt van een soortgelijke zaak die kennelijk niet op de dagvaarding terecht is gekomen. De reden hiervoor is geweest dat de telefoon van verdachte omstreeks het moment van de desbetreffende overval niet heeft aangestraald in de buurt van de plaats delict. Dit laat zien dat dit type overvallen vaker voorkomt. Ook is van belang dat de modus operandi van feit 3 wel degelijk afwijkend was en dat de telefoon van verdachte één keer pas 24 minuten na de overval aanstraalde in de buurt. Ten slotte zijn bij enkele overvallen meerdere personen gezien. Dat kan verklaren dat de signalementen uiteen lopen.
Gelet op het voorgaande is de raadsman van mening dat verdachte van alle aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
T.a.v. feit 1:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de navolgende redengevende feiten en omstandigheden.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 24 november 2011 omstreeks 12:50 uur voor haar woning stond aan de [adres] te [woonplaats]. Zij zag dat haar buurvrouw van nummer [nummer], getuige [getuige 1], stond te praten met een jongen. Vervolgens kwam de jongen naar haar toe en vroeg haar hoe laat het was. Nadat zij de tijd aan hem had medegedeeld, zag zij dat de jongen werd gewenkt door een man die verderop in de straat woont. Aangeefster zag dat de jongen naar die man toeliep.
Getuige [getuige 2], wonende aan de [adres] te [woonplaats], heeft verklaard dat hij die middag was aangesproken door een jongen die op zoek was naar twee personen. Even later had hij de jongen zien lopen ter hoogte van [adres]. Toen hij de jongen terugriep omdat hij nadere informatie had, kwam de jongen naar hem toegelopen.
Nu aangeefster degene is die aan de [adres] woont, zij heeft gezien dat de jongen die haar had aangesproken werd gewenkt door een man die verderop in de straat woont en de jongen daar vervolgens naartoe liep, gaat de rechtbank ervan uit dat getuige over dezelfde jongen spreekt als aangeefster.
Aangeefster heeft verklaard dat de jongen die haar naar de tijd had gevraagd, korte tijd later weer voor haar deur stond. Er bestond bij haar geen twijfel dat het dezelfde jongen was. De jongen excuseerde zich zelf ook dat hij nogmaals bij haar naar de tijd kwam vragen. Het was op dat moment 13:35 uur. Opeens voelde zij een ruk aan haar nek en zij merkte dat haar goudkleurige schakelketting door de jongen van haar nek werd gerukt. Ten gevolge van het wegrukken en de worsteling die daarbij was ontstaan, had zij een rode striem in haar nek opgelopen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de jongen die haar die dag had aangesproken, had gevraagd of ene [buurmeisje] nog in haar flat woonde. Vervolgens had zij gezien dat haar buurvrouw, aangeefster [slachtoffer 1], door de jongen werd aangesproken. Later die dag was aangeefster bij haar langs gekomen en had zij haar verteld dat de jongen met wie zij stond te praten haar kort daarna had overvallen.
Aangeefster heeft verklaard dat zij naar aanleiding van de informatie van getuige [getuige 1] naar de woning van [buurmeisje] is gegaan. Zij wist dat ene [buurmeisje] woonde aan de [adres]. Aangeefster heeft [buurmeisje] verteld wat haar was overkomen, heeft haar een signalement van de dader gegeven en verteld wat deze gevraagd had, waarop [buurmeisje] zei: “dan denk ik wel dat ik weet wie het is”. [buurmeisje] haalde vervolgens een foto van het internet en toonde haar deze foto, waarop aangeefster de jongen herkende die haar kort daarvoor had overvallen. [buurmeisje] deelde mee dat de jongen op de foto [verdachte] was. Ten overstaan van de politie heeft aangeefster verklaard dat zij de jongen op de foto voor honderd procent herkende als de jongen die haar een uur eerder van haar ketting had beroofd. Diverse verbalisanten herkenden de jongen op de foto ambtshalve als [verdachte].
Getuige [getuige 2] is onderworpen aan een meervoudige fotoconfrontatie. Getuige [getuige 2] wijst uit een aantal van 10 foto’s de foto op nummer 3 aan als de jongen die hij hem had aangesproken en die hij gewenkt had en voegt daaraan toe: “ik durf het niet met 100% zekerheid te zeggen, maar als ik de foto’s zo zie dan is het nummer 3”. De foto van verdachte was in de selectie opgenomen op plaats 3.
Het verweer van de raadsman dat de fotobewijsconfrontatie niet controleerbaar is omdat de gebruikte foto’s zich niet in het dossier bevinden, verwerpt de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat de fotobewijsconfrontatie controleerbaar is door het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal dat naar aanleiding van de confrontatie is gemaakt. In dat proces-verbaal zijn de feiten en omstandigheden voldoende nauwkeurig omschreven om tot beoordeling daarvan te komen.
Het uitlezen van de telefoon van verdachte, ten slotte, heeft laten zien dat zijn telefoon om 13:43 uur, derhalve kort na het tijdstip van de overval die om 13:35 uur plaatsvond, een mast heeft aangestraald die is gelegen op een afstand van 550 meter van de plaats delict.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die aangeefster heeft overvallen en stelt aldus vast dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
T.a.v. de feiten 2, 3 en 4:
De aangiftes van de feiten 2, 3 en 4 komen voor wat betreft de modus operandi in grote lijnen overeen met de aangifte van feit 1. Bij al deze feiten werd het latere vrouwelijke slachtoffer eerst aangesproken door een jongen die vroeg naar de tijd dan wel de weg. Even later kwam steeds een jongen terug en werd een gouden halsketting van de nek van de vrouwen gerukt. Bij de feiten 1, 2 en 4 gebeurde dit in de woning van de slachtoffers, bij feit 3 werd het slachtoffer overvallen terwijl zij in een auto zat. Gelet op de bewezenverklaring van feit 1, kan de gelijkenis in modus operandi van de overige feiten een aanwijzing vormen voor de betrokkenheid van verdachte bij deze drie overvallen. Het vermoeden van zijn betrokkenheid wordt versterkt door de resultaten van het uitlezen van de telefoon van verdachte. Naar voren is gekomen dat de telefoon van verdachte 7 minuten voorafgaand aan de overval van feit 2 heeft aangestraald op een zendmast die is gelegen op een (loop)afstand van slechts 500 meter van de plaats delict, 10 minuten na de overval van feit 3 straalde de telefoon van verdachte aan op een zendmast die is gelegen op een (loop)afstand van 1 kilometer van de plaats delict en 24 minuten na de overval van feit 4 straalde de telefoon van verdachte aan op een zendmast die is gelegen op een (loop)afstand van wederom slechts 500 meter van de plaats delict. Eveneens is opmerkelijk te noemen dat de signalementen die door de verschillende aangeefsters zijn gegeven, steeds in de richting van verdachte kunnen wijzen. Enkele verschillen zijn echter ook waargenomen. De aangeefster van feit twee heeft verklaard dat de jongen met een accent sprak, de aangeefster van feit 3 heeft het over een jongen met een lengte van circa 1.75 meter en de aangeefster van feit 4 spreekt over een jongen met een Marokkaans accent en een beetje haargroei boven de lip. Ten slotte zijn bij feit 3 meerdere personen waargenomen. Kennelijk zijn meerdere personen actief betrokken geweest bij deze overval. Mogelijk geldt dat ook voor de andere overvallen. De rechtbank acht het zeer wel mogelijk dat verdachte één van de betrokkenen is geweest dan wel dat hij weet heeft gehad van het plegen van de overvallen door een bepaalde groep, maar zij kan niet met voldoende zekerheid vaststellen dat hij steeds degene was die de kettingen bij de slachtoffers heeft afgerukt, te meer nu geen fotoconfrontaties hebben plaatsgevonden. Gelet op de aanwijzingen zoals hiervoor vermeld, is de rechtbank van oordeel dat voor de betrokkenheid van verdachte voldoende ernstige bezwaren bestaan, doch dat het bewijs niet concreet genoeg en te summier is om tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring te komen. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 24 november 2011 in de gemeente Nieuwegein, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gouden halsketting, toebehorende aan [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, onverhoeds die ketting van de hals van die [slachtoffer 1] heeft losgetrokken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
T.a.v. feit 1: Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht het volgende gevorderd:
- een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als deze inhouden een meldingsgebod, een behandelverplichting en een locatiegebod;
- gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
In geval van een veroordeling kan de verdediging zich vinden in de door de officier van justitie voorgestelde strafmodaliteit.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in een woning een vrouw overvallen en bij haar een gouden ketting afgerukt. De vrouw heeft hieraan letsel in haar nek overgehouden, hetgeen laat zien dat verdachte gewelddadig te werk is gegaan. Hij heeft gehandeld vanuit een grove brutaliteit. Nadat hij het slachtoffer tot tweemaal toe op nette wijze had benaderd, sloeg de houding van verdachte plotseling om en vertoonde hij zeer akelig gedrag. Het was een doordachte actie, waarmee hij het slachtoffer een enorme schrik heeft aangejaagd. Zulks geldt te meer, daar de overval plaatsvond in de woning van het slachtoffer, alwaar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Het is kwalijk dat het slachtoffer nu niet meer zonder angst haar eigen voordeur open zal kunnen doen.
De rechtbank heeft voorts gelet op het strafblad van verdachte d.d. 7 februari 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor meerdere gewelds- en vermogensdelicten.
De rechtbank neemt verdachte voornoemde handelwijze zeer kwalijk en is van oordeel dat een gevangenisstraf van langere duur hiervoor de enige passende sanctie is. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, acht de rechtbank in het geval van verdachte een gepasseerd station. Het rapport van de reclassering d.d. 9 februari 2012 laat zien dat verdachte reeds veelvuldig met de hulpverlening in contact is geweest, doch dat dit tot op heden geen vruchten heeft afgeworpen. Verdachte heeft eerder voorwaardelijke straffen opgelegd gekregen, met daarbij reclasseringtoezicht en behandeling, doch dit heeft hem er niet van weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. De rechtbank heeft er dan ook geen vertrouwen in dat het wederom opleggen van reclasseringtoezicht met ambulante hulpverlening thans wel resultaat zal hebben, te meer nu de reclassering het risico op het onttrekken aan voorwaarden hoog acht en daarnaast betwijfelt of behandeling in een ambulant kader wel voldoende is om het recidiverisico te beperken.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat het NIFP een klinische behandeling als contratherapeutisch bestempelt, zal de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie en het advies van de reclassering, volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf teneinde op deze wijze de maatschappij tegen het gedrag van verdachte te beschermen. De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zal deze gevangenisstraf van kortere duur zijn dan door de officier van justitie is gevorderd.
7 De vordering van de benadeelde partij
Benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 3.000,-- voor feit 3.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van drie maanden die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het Hof Amsterdam (zitting houdende te Arnhem) d.d. 4 januari 2011 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert: diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest van het Hof Amsterdam (zitting houdende te Arnhem) d.d. 4 januari 2011 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 21/002444-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en
mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 02 maart 2012.