ECLI:NL:RBUTR:2012:BV7109

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-992016-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens eerdere nietigheid van dagvaarding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de verdachte, als feitelijk leidinggever van een bedrijf, wordt beschuldigd van het valselijk opmaken van documenten tussen 1 augustus 2000 en 31 december 2004. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder voor een vergelijkbaar feit is vervolgd, maar dat de dagvaarding in die eerdere zaak door de rechtbank nietig was verklaard. Dit leidde tot de vraag of de officier van justitie in de huidige procedure ontvankelijk is, gezien het feit dat het hoger beroep tegen de eerdere uitspraak nog niet onherroepelijk was beslist.

Tijdens de zitting op 7 september 2010 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er nog geen definitieve uitspraak was gedaan over het hoger beroep. De officier van justitie stelde echter dat hij ontvankelijk was, omdat hij in zijn hoger beroep had aangegeven dat dit niet gericht was tegen de nietigverklaring van de dagvaarding in de eerdere zaak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep zich ook richtte tegen de beslissing over de nietigheid van de dagvaarding, en dat deze beslissing nog niet in rechte vaststond.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, waaronder artikel 407, dat bepaalt dat hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel kan worden ingesteld. De rechtbank concludeert dat de officier van justitie niet in zijn vervolging kan worden ontvangen, omdat de eerdere nietigheid van de dagvaarding nog niet definitief was vastgesteld. Dit leidde tot de uitspraak dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/992016-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1956] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 7 september 2010 en 13 februari 2012.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
In de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2004 al dan niet samen met een ander als feitelijk leidinggever van [bedrijf] facturen, CMR-documenten en/of, vervoersdocumenten valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken met het oogmerk deze stukken als echt te gebruiken.
3 De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Over deze voorvraag overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals uit het vonnis van deze rechtbank van 12 juli 2010 (parketnummer 16/992026-06) blijkt is verdachte eerder voor het haar thans tenlastegelegde feit vervolgd. Uit dat vonnis blijkt verder dat de dagvaarding in die zaak, voor zover die betrekking had op het onderhavige feit (destijds feit 2 op de tenlastelegging), door de rechtbank nietig is verklaard.
De officier van justitie heeft op 21 juli 2010 tegen dit vonnis beroep ingesteld. Uit de daarop betrekking hebbende ‘Akte rechtsmiddel’ blijkt dat dit beroep is ingesteld tegen het integrale vonnis. In het door de officier van justitie op 22 juli 2010 bij het Gerechtshof ingediende ‘Schriftuur hoger beroep OM ex. art. 410 Sv.’ is evenwel opgenomen dat het beroep zich uitdrukkelijk niet richt op de nietigverklaring ten aanzien van feit 2.
Vervolgens heeft de officier van justitie op 29 juli 2010 de dagvaarding in de onderhavige procedure doen uitgaan.
Tijdens de behandeling van de onderhavige zaak op 7 september 2010 heeft de raadsman van verdachte verzocht de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren nu nog niet onherroepelijk op het hoger beroep is beslist. De officier van justitie heeft zich bij die gelegenheid op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in zijn vordering omdat hij in zijn ‘Schriftuur hoger beroep OM ex. art. 410 Sv.’ heeft aangegeven dat zijn beroep zich niet richt tegen de nietigverklaring van de dagvaarding ten aanzien van feit 2.
Hoewel de rechtbank tijdens de behandeling van 7 september 2010 heeft aangegeven van oordeel te zijn dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering ziet de rechtbank thans, mede op grond van het verhandelde ter terechtzitting van 13 februari 2012 en daarbij in acht nemend hetgeen is bepaald in artikel 322 en 283 Wetboek van Strafvordering (Sv) en in de Parlementaire Geschiedenis, Kamerstukken II 2003/04, 29254, aanleiding op dit punt anders te oordelen. Zij overweegt daartoe als volgt.
In artikel 407 Sv is bepaald dat het hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel kan worden ingesteld. Dit is ingevolge het tweede lid van dit artikel alleen anders indien in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank zijn onderworpen. Uit artikel 449 e.v. Sv volgt dat indien een beperking wordt gewenst in de feiten waarop het hoger beroep ziet, dit direct bij het aanwenden van het hoger beroep dient te worden aangegeven.
Uit de ‘Akte rechtsmiddel’ blijkt dat een dergelijke beperking niet is gemaakt. Tijdens de zitting van 13 februari 2012 heeft de officier van justitie desgevraagd meegedeeld dat van een partiële intrekking van het beroep op een later moment geen sprake is geweest.
Geconcludeerd dient dan ook te worden dat het beroep zich tevens richt tegen de beslissing van deze rechtbank over feit 2. De inhoud van de door de officier van justitie bij het Gerechtshof ingediende ‘Schriftuur hoger beroep OM ex art. 410 Sv.’ kan dat oordeel niet anders maken. Op grond van de inhoud van een appelschriftuur kan een integraal ingesteld hoger beroep immers niet beperkt worden uitgelegd (zie onder meer HR 3 april 2007, NJ 2007, 211 en HR 1 juli 2008, NJ 2008, 409).
Dat betekent dat het oordeel van deze rechtbank over de nietigheid van de eerdere dagvaarding, nog niet in rechte is komen vast te staan. Om die reden kan de officier van justitie thans niet in zijn vervolging worden ontvangen.
4 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering.
5 De beslissing
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, en mrs. J.R. Krol en C.A.M. van Straalen, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 februari 2012.