ECLI:NL:HR:2008:BC7913

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00703/07 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep na vrijspraak in eerste aanleg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in hoger beroep na een vrijspraak in eerste aanleg. De verdachte was op 7 februari 2006 door de Rechtbank vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten. De Officier van Justitie heeft op 17 februari 2006 hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis en alle ter terechtzitting genomen beslissingen. In de appelschriftuur van 1 mei 2006 heeft de Officier van Justitie verzocht om vernietiging van de vrijspraak voor feit 2, maar niet voor feit 1. Later, op 26 juni 2006, heeft de Officier van Justitie een aanvullende appelschriftuur ingediend waarin ook feit 1 aan de orde werd gesteld. Het Hof heeft de Officier van Justitie echter niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep ten aanzien van feit 1, wat leidde tot het cassatieberoep.

De Hoge Raad oordeelde dat de appelakte van de Officier van Justitie geen beperking inhoudt van het ingestelde beroep en dat er geen intrekking van het appel heeft plaatsgevonden. Hierdoor was het Hof ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep beperkt moest worden opgevat tot feit 2. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor het OM om duidelijkheid te scheppen over de reikwijdte van het hoger beroep, vooral wanneer er meerdere cumulatieve feiten zijn tenlastegelegd.

Uitspraak

1 juli 2008
Strafkamer
nr. 00703/07
DV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 juli 2006, nummer 21/003218-06 (voorheen 21/000749-06a), in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 7 februari 2006 voor zover daarbij de verdachte is vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de Officier van Justitie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 21-000749-06a.
3.2. De procesgang is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt geweest.
(i) Bij vonnis van 7 februari 2006 is de verdachte door de Rechtbank vrijgesproken van de hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
(ii) De Officier van Justitie heeft op 17 februari 2006 hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt in dat het beroep wordt ingesteld tegen "het eindvonnis d.d. 07 februari 2006, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissingen".
(iii) De Officier van Justitie heeft op 1 mei 2006 een appelschriftuur ingediend. Deze houdt, voor zover thans van belang, het volgende in:
"Naar mijn oordeel heeft de rechtbank ten onrechte verdachte vrijgesproken van hetgeen onder feit 2 is tenlastegelegd. (...)
Concluderend verzoek ik het Hof bovengenoemd vonnis van de rechtbank ten aanzien van feit 2 te vernietigen en verdachte alsnog te veroordelen voor het onder 2 tenlastegelegd feit."
(iv) De Officier van Justitie heeft op 26 juni 2006 een aanvullende appelschriftuur ingediend. Deze houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Naar mijn oordeel heeft de rechtbank ten onrechte verdachte vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 is tenlastegelegd. (...)
Concluderend verzoek ik het Hof bovengenoemd vonnis van de rechtbank (ook) ten aanzien van feit 1 te vernietigen en verdachte alsnog te veroordelen voor dit feit."
(v) In een tussenarrest van 21 juli 2006 heeft het Hof de zaken gesplitst en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het appel ten aanzien van feit 1. Het cassatieberoep is tegen deze einduitspraak gericht.
3.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Op het onderzoek ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van verdachte in een preliminair verweer de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie betwist. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte er op grond van de eerste appelschriftuur door de officier van justitie d.d. 1 mei 2006 op mocht vertrouwen dat feit 1 in hoger beroep niet behandeld zou worden. Nu de officier van justitie d.d. 26 juni 2006 een aanvullende appelschriftuur heeft ingediend welke ook een veroordeling ten aanzien van feit 1 beoogt, heeft het Openbaar Ministerie volgens de raadsvrouw gehandeld in strijd met de beginselen van goede procesorde. De raadsvrouw bepleitte primair niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het gehele appèl, subsidiair niet-ontvankelijkheid ten aanzien van feit 1 en meer subsidiair dat het hof bij de strafmaat rekening zou houden met de genoemde omstandigheden.
Het hof overweegt als volgt.
De officier van justitie heeft op 17 februari 2006 hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 7 februari 2006, alsmede tegen alle ter terechtzitting genomen beslissingen.
In de appelschriftuur van 1 mei 2006 heeft de officier van justitie bij wijze van conclusie het hof verzocht het vonnis van de rechtbank ten aanzien van feit 2 te vernietigen en verdachte alsnog daarvoor te veroordelen. Deze conclusie wordt gedragen door een drietal appelgronden, die uitsluitend het oog hebben op het tenlastelegde feit 2.
Verdachte heeft op of kort na 1 mei 2006 kennisgenomen van de appelschriftuur en heeft daaraan het vertrouwen ontleend en gerechtvaardigd kunnen ontlenen dat de officier van justitie als daartoe bevoegde autoriteit het ingestelde hoger beroep beperkte tot de beoordeling door het hof van het tenlastelegde feit 2.
In een aanvullende appelschriftuur van 26 juni 2006 heeft de officier van justitie - na dienaangaande van de zijde van de advocaat-generaal te zijn benaderd - het hof verzocht het vonnis (ook) ten aanzien van feit 1 te vernietigen en verdachte alsnog te veroordelen voor dit feit. Naar het oordeel van het hof heeft het openbaar ministerie zich in beginsel te houden aan een in een appelschriftuur opgenomen nadere standpuntbepaling, waaraan de verdachte gerechtvaardigd het vertrouwen ontleent dat de vervolging in hoger beroep zich niet verder uitstrekt dan uit die appelschriftuur blijkt.
Dit kan anders zijn indien zich daartegen zwaarwegende belangen zouden verzetten, maar daarvan is hier niet gebleken. Een uitbreiding van het hoger beroep in die zin, dat dat mede het tenlastegelegde feit 1 zou omvatten, is naar het oordeel van het hof niet toegestaan.
Beslissing
(...)
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in het ingestelde appèl ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 21-000749-06a."
3.4. Ingevolge art. 449, eerste lid, Sv in verbinding met art. 407, tweede lid, Sv kan de officier van justitie bij het instellen ervan het hoger beroep beperken, indien in eerste aanleg aan de verdachte cumulatief strafbare feiten zijn tenlastegelegd. Indien een dergelijke beperking niet bij het instellen van het beroep is aangebracht en later dat appel evenmin gedeeltelijk is ingetrokken, beslist de appelrechter over de zaak in volle omvang.
3.5. In aanmerking genomen dat de hiervoor onder 3.2 sub (ii) genoemde appelakte geen beperking inhoudt van het door de Officier van Justitie ingestelde beroep, terwijl van een intrekking als hiervoor bedoeld niet is gebleken, geeft het in de onder 3.3 vermelde overwegingen besloten liggende oordeel van het Hof dat op grond van de appelschriftuur van 1 mei 2006 het hoger beroep moet worden opgevat als te zijn beperkt tot het onder 2 tenlastegelegde feit, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad;
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 1 juli 2008.