Uit de rapportage van de deskundige drs. E.L.G. Heinsman-Carlier, blijkt het volgende.
De deskundige zet op basis van haar onderzoek vraagtekens bij het voorlopige advies van de kliniek omtrent de genoemde vooruitgang in de delictgerelateerde risicofactoren.
Hoewel [verdachte] een delictketen en een preventieplan heeft gemaakt, wijkt zijn huidige beschrijving nauwelijks af van de aanvankelijke rapportage van het Pieter Baan Centrum. Gevraagd naar zijn huidige relatie geeft [verdachte] blijk van het nauwelijks kunnen hanteren van de principes van vroegsignalering. Hij weet de aan het indexdelict voorafgaande stappen nauwelijks in beeld te brengen.
[verdachte] heeft een weinig duidelijk beeld van het beloop van zijn behandeling en weet geboekte behandelwinst nauwelijks als zodanig te benoemen. Naar zijn mening zou het tot een beëindiging van de TBS-maatregel kunnen komen. De principes van vroegsignalering en het hierbij nemen van verantwoordelijkheid voor eigen gedrag, worden niet als zodanig door hem toegepast. [verdachte] is hiervoor afhankelijk van vroegsignalering vanuit zijn directe omgeving en het beschermend effect van afdoend sociaal-maatschappelijke inbedding.
In kritische zin is het de vraag in hoeverre de behandelrelatie voldoende basis biedt om middels vroegsignalering tot beveiliging te komen. In dezelfde kritische zin valt af te vragen in hoeverre [verdachte] na vroegsignalering hulp en/of interventie zal accepteren.
Algemene aandachtsvelden zijn het accepteren van zijn beperkingen, accepteren van hulpverlening, openheid in contact als basis voor vroegsignalering en accepteren van structuur en toezicht. Genoemde aandachtsvelden zijn van belang als basis voor extern toezicht en sociaal-maatschappelijke inbedding.
Om tot een meer stabiele sociaal-maatschappelijke inbedding op termijn te kunnen komen, dienen tenminste aandachtsvelden als het accepteren van beperkingen, loslaten van een leefstijl met veel geld, loslaten van identificatie met criminaliteit, accepteren van gezag en structuur en het gelijkwaardig en wederkerig kunnen communiceren, bewerkt te worden.
[verdachte] laat een patroon zien waarbij hij baat heeft bij structuur en regels, maar tegelijkertijd lijkt hij zich hiertegen te verzetten. Passend bij de psychopathiforme kenmerken van [verdachte] lijkt er sprake van een patroon van conflicten en onduidelijkheid waardoor zicht houden en vasthouden van behandelen in aanzienlijke mate bemoeilijkt lijkt te zijn.
Naast beperkte therapeutische leerbaarheid vanuit zijn benedengemiddelde intelligentie en psychopathiforme aankleuring, lijkt het gedragspatroon gekenmerkt door intimidatie en conflict zoeken, gemaakt te hebben dat redelijkerwijs te halen behandeldoelen slechts in beperkte mate zijn behaald. De kernproblematiek van [verdachte] lijkt herleidbaar te zijn tot de mate van agressief narcisme in combinatie met een kwetsbare identiteit.
De door de kliniek genoemde behandeldoelen zijn in belangrijke mate passend bij ontwikkelingsproblematiek, waarvan de verstandelijke beperkingen onderdeel zijn. Doelen als stilstaan bij de gevolgen van eigen gedrag op anderen en emotioneel beter leren verplaatsen in anderen zijn passend bij een dergelijke behandeling. Bij psychopathie heeft het echter als nadeel dat het juist kan bijdragen aan dadergedrag. Een afweging of onderbouwing van de behandellijn en het dilemma hierbij van psychopathiforme kenmerken, wordt gemist. Daarbij wordt de genoemde behandelwinst ten aanzien van risicofactoren onvoldoende expliciet benoemd.
Gezien de huidige intieme relatie van [verdachte] heeft de concrete invulling van (extern) toezicht en begeleiding binnen het huidige resocialisatietraject prioriteit. Zonder de basis van veiligheid voor de partner (en anderen) kan redelijkerwijs onvoldoende invulling gegeven worden aan de door de kliniek ingezette behandellijn. Om terugplaatsing naar de kliniek voor te zijn, zou plaatsing op een resocialisatie-unit met 24-uurs zorg en toezicht te overwegen zijn. Verder valt de wenselijkheid te benoemen van mogelijke behandelalternatieven indien het binnen het resocialisatietraject niet komt tot de beoogde afbouw van zorg/structuur en toezicht.
Binnen de huidige situatie van een feitelijk stagnerend resocialisatietraject, de actuele eisen aan het vereiste beveiligingsniveau en de beperkte leerbaarheid van [verdachte], zijn de verwachtingen aangaande behandelprogressie op afzienbare termijn somber.
Geadviseerd wordt dan ook de termijn van de TBS-maatregel te verlengen met twee jaar.