ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7777

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600327-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en poging zware mishandeling met voorbedachte rade

Op 16 juli 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 maart 2010 in [woonplaats] heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven en hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte, die in de kamer boven [slachtoffer 1] woonde, heeft met een keukenmes meerdere steekbewegingen in de richting van [slachtoffer 2] gemaakt, die op dat moment in zijn kamer was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, aangezien hij voorafgaand aan de steekpartij had nagedacht over zijn acties en de gevolgen daarvan. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de verdachte met zijn handelen de intentie had om [slachtoffer 1] te doden.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot moord en poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met een getuige. Het in beslag genomen mes is onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600327-10 [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1979] te [woonplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 juli 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd -al dan niet met voorbedachte raad- [slachtoffer 1] te doden;
Feit 2: heeft geprobeerd -al dan niet met voorbedachte raad- [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 (poging tot moord) en onder feit 2 primair (poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad) ten laste gelegde heeft begaan. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaring van aangever, alsmede op het geconstateerde letsel bij aangever en op de verklaring van getuige [getuige].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte onder feit 1 en feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdediging wijst daarbij naar de tegenstrijdige verklaringen van aangever en getuige [getuige], waardoor de verklaring van aangever op relevante punten niet wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Naar de mening van de verdediging is de verklaring van aangever alleen onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de feiten te komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot moord en het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair:
Genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Aangever [slachtoffer 1] verklaarde dat hij op 27 maart 2010 in zijn kamer aan de [adres] te [woonplaats] zat. Verdachte woonde in de kamer boven hem. [slachtoffer 2] hoorde een harde knal op zijn deur. Hij hoorde dat verdachte riep dat hij open moest doen en dat hij [slachtoffer 2] zou afmaken. [slachtoffer 2] deed de deur open en zag verdachte staan met in zijn rechterhand een keukenmes. Verdachte had het mes onderhands vast op heuphoogte met het lemmet naar voren. Verdachte maakte een beweging in de richting van [slachtoffer 2], waarop [slachtoffer 2] reageerde door de deur dicht te gooien en op slot te doen. [slachtoffer 2] verklaarde dat verdachte vervolgens zei dat hij het mes had weggelegd en dat hij rustig was geworden. [slachtoffer 2] opende daarop de deur en hij zag dat verdachte een beweging naar beneden maakte alsof hij het mes op de grond wilde leggen. [slachtoffer 2] verklaarde dat vlak voordat verdachte het mes op de grond zou leggen, verdachte naar hem toe kwam met het mes nog in zijn hand. Verdachte kwam vol tegen [slachtoffer 2] aan, waardoor [slachtoffer 2] op zijn rug op de grond terecht kwam. Terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag maakte verdachte met het mes drie à vier steekbewegingen richting [slachtoffer 2]’s onderlichaam en een keer nabij [slachtoffer 2]’s nek. Verdachte hield een arm op de borst van [slachtoffer 2] om te voorkomen dat [slachtoffer 2] overeind kon komen. Later zag [slachtoffer 2] dat hij krassen in zijn nek had en een wondje aan zijn linkerbovenbeen. [slachtoffer 2] gaf aan dat het mes waarmee verdachte had gestoken een groot standaard keukenmes was met een lemmet van 15 tot 20 centimeter en op het breedste punt ongeveer 7 centimeter.
In het dossier is een foto opgenomen van het letsel van aangever aan zijn been.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 april 2010 wordt gerelateerd dat een steek met een mes in het bovenbeen dodelijk kan aflopen, afhankelijk van de plaats waar en het mes waarmee gestoken wordt. Mede in aanmerking genomen de grootte van het mes waarmee verdachte heeft gestoken is de rechtbank van oordeel dat het steken met het mes in het bovenbeen had kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Getuige [getuige] verklaarde dat verdachte op 27 maart 2010 helemaal flipte en vreselijk tekeer ging, omdat hij dacht dat zij vreemd ging met de benedenbuurman, [slachtoffer 1]. [getuige] verklaarde dat verdachte een mes met een lengte van ongeveer 25 centimeter van de koelkast pakte. Verdachte liep met het mes in zijn hand naar de deur en zei tegen [getuige]: “Je loopt nu met me mee naar beneden en je gaat zien hoe ik hem ga afmaken”. [getuige] verklaarde dat verdachte op de deur van de benedenbuurman klopte en riep “doe de deur open”. De benedenbuurman deed open en duwde direct zijn deur weer dicht toen hij het mes zag. Verdachte zei daarop dat hij het mes weg zou leggen. Daarop opende de buurman weer de deur. Op dat moment vloog verdachte met het mes in zijn hand tegen [slachtoffer 1] op. Verdachte maakte een beweging alsof hij ging steken. Het mes had hij recht voor zich uit, met het snijgedeelte naar beneden.
Verdachte bekende ter terechtzitting dat hij dacht dat zijn vriendin vreemdging met [slachtoffer 1] en dat hij daarom met een mes in zijn hand naar de kamer van [slachtoffer 2] is gegaan. Verdachte verklaarde dat [slachtoffer 2] de deur opendeed, maar deze weer dicht deed toen hij het mes bij verdachte zag. Verdachte verklaarde dat hij tegen [slachtoffer 2] zei dat hij de deur weer open kon doen, omdat hij zijn mes zou neerleggen. Verdachte maakte een beweging naar beneden alsof hij het mes neer zou leggen, maar in plaats daarvan gaf hij [slachtoffer 2] een duw, waardoor [slachtoffer 2] op de grond viel. Verdachte verklaarde het mes toen nog steeds in zijn hand te hebben. Verdachte verklaarde dat hij één hand op de borst van [slachtoffer 2] hield en dat er toen een worsteling tussen hem en [slachtoffer 2] plaatsvond.
De rechtbank overweegt dat aangever bij de politie en bij de rechter-commissaris een consistente verklaring heeft afgelegd en dat deze verklaring op relevante punten wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige]. Ook de verklaring van verdachte bevestigt de verklaring van aangever op een aantal punten. De rechtbank acht de verklaring van aangever daarom betrouwbaar.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever van het leven wilde beroven door hem met het mes in zijn nek te steken. De rechtbank overweegt hiertoe dat de verklaring van aangever dat verdachte zei dat hij aangever zou afmaken wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] op dat punt. Daarnaast heeft aangever na het gebeuren krassen in zijn nek waargenomen.
De rechtbank heeft, gelet op voornoemde verklaringen en op grond van de overige inhoud van het dossier, geen reden om aan te nemen dat verdachte zich zou “beperken” tot het steken in het been van aangever.
Gelet op genoemde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat verdachte vanaf het moment dat hij het mes pakte en zich naar de kamer van aangever begaf tot aan het moment dat verdachte met een mes op aangever instak, ruim de tijd heeft gehad om na te denken over zijn besluit om aangever van het leven te beroven. Verdachte heeft in de tussentijd meerdere keren de kans gehad om zich te bedenken en om op zijn reeds verbaal geuite voornemen terug te komen. Zo heeft aangever de deur een keer dichtgedaan en heeft verdachte op aangever ingepraat om hem zover te krijgen de deur weer open te doen. Hierbij heeft verdachte zelfs net gedaan alsof hij het mes wilde neerleggen. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling die hem als het ware onvoorbereid trof, maar kon en ook heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan ook rekenschap heeft gegeven.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 27 maart 2010 opzettelijk en met voorbedachten raad geprobeerd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven, alsmede dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 27 maart 2010 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven
te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de halsstreek van die [slachtoffer 1],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Primair
op 27 maart 2010 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, die [slachtoffer 1] met een keukenmes in zijn linkerbovenbeen heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot moord.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De officier van justitie heeft voorts gevorderd een verplicht reclasseringstoezicht, een behandelverplichting en een contactverbod met mevrouw
[getuige] als bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het in beslag genomen mes dient naar de mening van de officier van justitie te worden onttrokken aan het verkeer.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte voor feit 1, feit 2 primair en feit 2 subsidiair moet worden vrijgesproken. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, dan heeft de verdediging verzocht een zo kort mogelijke gevangenisstraf op te leggen om het reeds ingezette traject niet te frustreren.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De door verdachte gepleegde feiten zijn ernstig van aard. Het spreekt voor zich dat dit incident een schok teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer. Bovendien zorgt een dergelijk gewelddadig optreden voor gevoelens van angst en onveiligheid bij buurtbewoners. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hiervan nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Het slachtoffer heeft ter zitting ook aangegeven nog steeds te schrikken als er op zijn deur wordt geklopt en dat hetgeen er gebeurd is nog altijd in zijn hoofd zit.
De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid mee dat uit het uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 10 mei 2010 volgt dat verdachte diverse malen eerder voor het plegen van geweldsdelicten is veroordeeld.
Daarnaast acht de rechtbank strafverzwarend dat verdachte er ter zitting geen blijk van heeft gegeven verantwoordelijkheid te nemen voor hetgeen hij heeft gedaan. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd, waarbij hij zijn eigen rol heeft gebagatelliseerd.
Uit het feit dat verdachte zei dat hij zijn mes zou neerleggen en ook deed alsof hij zijn mes zou neerleggen, maar dat vervolgens niet heeft gedaan, maakt de rechtbank bovendien op dat verdachte berekenend te werk is gegaan.
Uit de voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland d.d. 29 juni 2010, opgemaakt door M. Bongenaar, reclasseringswerker, volgt dat verdachte op bijna alle leefgebieden problemen heeft. Verdachte zou serieus zijn in zijn wens om zijn leven meer structuur en regelmaat te geven. Dat verdachte zich al vrijwillig bij De Waag had aangemeld is daar een illustratie van. De reclassering stelt dat het verdachte zonder intensieve hulp en steun niet zal lukken om zijn problemen op te lossen. Verdachte heeft ter terechtzitting ook aangegeven graag hulp te willen. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog gemiddeld.
De reclassering adviseert om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een behandelgebod en een contactverbod met mevrouw [getuige] als bijzondere voorwaarden.
Uit de psychiatrische rapportage d.d. 25 juni 2010, opgemaakt door drs. D.A. van Gasselt, volgt dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Hierdoor kan verdachte zich niet goed inleven in de gevoelens van anderen. Hij beschikt bovendien over weinig zelfinzicht. Ook kan verdachte niet goed zien wat voor effect zijn gedrag en handelen op anderen heeft. Door de vroege stoornis in zijn ontwikkeling is er sprake van onvoldoende aanleg van de gewetensfunctie. Verdachte beschikt in duidelijk verminderde mate over de mogelijkheid zich op sociaal-maatschappelijk niveau wenselijk te gedragen. De psychiater concludeert dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Doordat verdachte nauwelijks tot geen structuur en/of stabiliteit in zijn leven heeft, geen baan heeft, geen dagbesteding en een zeer beperkt sociaal netwerk, is de psychiater van mening dat de kans op recidive daardoor toeneemt. Verdachte heeft intensieve begeleiding nodig bij het terugkeren en functioneren in de maatschappij. Aangezien er bij verdachte weinig ziekte-inzicht bestaat lijkt psycho-educatie noodzakelijk.
De psychiater adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een verplicht reclasseringscontact. Ook voortzetting van de behandeling bij De Waag acht de psychiater noodzakelijk.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat een heropening van het onderzoek, zoals door de officier van justitie ter zitting aangegeven, niet nodig is nu de rechtbank zich op grond van de genoemde rapportages voldoende voorgelicht acht over de persoon van verdachte.
Gelet op voornoemde acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden geïndiceerd. De rechtbank legt daarmee een lagere straf op dan de straf door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, met deze lagere straf kan worden volstaan. Voorts speelt bij de strafoplegging een rol dat de (fysieke) gevolgen voor het slachtoffer uiteindelijk beperkt zijn gebleven. De rechtbank neemt daarbij tevens in ogenschouw dat er juridisch gezien weliswaar sprake is van twee afzonderlijke strafbare feiten, doch dat het in feite gaat om één – zij het ernstig – incident.
Voor wat betreft het contactverbod met mevrouw [getuige] overweegt de rechtbank dat zij weliswaar geen slachtoffer is van de bewezenverklaarde feiten, doch dat verdachte in haar vermeende gedrag wel aanleiding vond voor het plegen van de feiten. Verdachte heeft ter terechtzitting bovendien aangegeven zich te kunnen vinden in een contactverbod met mevrouw [getuige].
7 Het beslag
7.1 De onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen voorwerp, te weten een mes, zilverkleurig met een gebogen punt, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36d, 45, 57, 289 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Poging tot moord;
feit 2 primair: Poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachte rade;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte een behandeling moet volgen;
- dat verdachte geen contact zal opnemen met mevrouw [getuige].
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
mes, zilverkleurig met een gebogen punt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en
mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 juli 2010.
Mr. Engbers en mr. Wijna zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.