ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7776

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600340-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en doorrijden na ongeval

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 16 juli 2010, stond de verdachte terecht voor het veroorzaken van een verkeersongeval op 29 maart 2010, waarbij een fietser zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte, bestuurder van een grijs/zilveren BMW, reed door een rood verkeerslicht en botste tegen de fietser, die vervolgens in hulpeloze toestand achterbleef. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen, wat resulteerde in de aanrijding. De getuigenverklaringen bevestigden dat het verkeerslicht op rood stond en dat de verdachte doorreed na het ongeval, wat zijn strafbaarheid vergrootte. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan overtredingen van artikel 6 en artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994, en legde een gevangenisstraf van 60 dagen op, waarvan 37 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren. Daarnaast werd de verdachte voor een jaar ontzegd om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op het slachtoffer, die ernstige verwondingen had opgelopen en langdurige medische zorg nodig had.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600340-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 juli 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met zijn auto een ongeval heeft veroorzaakt, waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Tevens wordt verdachte verweten dat hij na het veroorzaken van dit ongeval is doorgereden.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van de verkeersongevalanalyse, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], de medische verklaring waaruit het letsel van het slachtoffer blijkt, en de bekennende verklaring van verdachte.
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 primair bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank op grond van de in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten. Naar de mening van de verdediging kan ten aan aanzien van feit 1 primair bewezen worden dat verdachte onoplettend heeft gereden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
Genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Op maandag 29 maart 2010 omstreeks 17.05 uur zagen verbalisanten ter hoogte van de Ahornstraat te Utrecht een grijs/zilveren BMW cabrio rijden met kenteken [kenteken]. De voorruit van die auto was volledig gebarsten en er zat geen kentekenplaat aan de voorzijde. De verbalisanten hoorden via de portofoon dat er enkele minuten daarvoor een aanrijding had plaatsgevonden op de Catharijnesingel te Utrecht, waarbij een fietser was aangereden door een zilverkleurige BMW met het kenteken [kenteken]. Na aanhouding bleek verdachte de bestuurder van deze BMW te zijn.
De bij het ongeval betrokken fiets werd bestuurd door [slachtoffer]. Onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat de schade aan de fiets vrijwel zeker werd veroorzaakt door de BMW.
Het slachtoffer, [slachtoffer], heeft als gevolg van de aanrijding een schedelfractuur, een enkelfractuur, twee rugwervelfracturen en een forse hersenbeschadiging opgelopen. Het slachtoffer heeft drie weken in coma gelegen en heeft in totaal ruim vier weken op de Intensive Care afdeling van het ziekenhuis gelegen. Daarna is hij naar de afdeling Medium Care overgeplaatst. Het slachtoffer zal in een revalidatiecentrum verder moeten herstellen van zijn verwondingen.
Het door het slachtoffer opgelopen letsel is naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar aan te duiden als zwaar lichamelijk letsel.
Getuige [getuige 1] reed op 29 maart 2010 op de Catharijnesingel achter de grijze BMW. Gekomen bij de eerste kruising van de Catharijnesingel met de H.R. Holststraat zag [getuige 1] dat het verkeerslicht, dat voor hem en de BMW bedoeld was en waarvoor zij moesten stoppen, op rood stond.
[getuige 1] zag dat de BMW door het rode licht reed en vervolgens een fietser, die van rechts kwam en dezelfde kruising overstak, aanreed. [getuige 1] verklaarde dat de BMW na de aanrijding doorreed.
Getuige [getuige 2] liep op het moment van het ongeval in het park dat langs de Catharijnesingel loopt. [getuige 2] hoorde een auto gas geven. Hij zag dat het verkeerslicht op rood stond. Vervolgens zag [getuige 2] een fiets door de lucht vliegen en een man op zijn buik op de grond liggen.
Verdachte heeft bekend dat hij met zijn auto de fietser heeft aangereden en dat hij daarna is doorgereden, terwijl hij na het voorbijgaan had gezien dat een fiets, een persoon en zijn kentekenplaat op de grond lagen.
Verdachte verklaarde bij de politie dat hij zag dat het verkeerslicht groen was, maar dat hij dat niet meer zeker wist en dat het ook rood geweest kon zijn. Ter terechtzitting verklaarde verdachte dat hij niet meer wist of het stoplicht op rood of op groen stond.
Op grond van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], die beiden verklaren dat het verkeerslicht voor verdachte op rood stond, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door het rode licht is gereden, voordat hij tegen de fietser botste.
Gelet op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich als verkeersdeelnemer aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat verdachte door door rood te rijden een zeer wezenlijk verkeersverbod heeft overtreden, terwijl andere weggebruikers er op moeten kunnen vertrouwen dat groen licht in hun richting betekent dat zij hun weg ongehinderd kunnen vervolgen. Daar komt bij dat dit gebeurde tijdens het spitsuur op een druk bereden weg die ook door fietsers veelvuldig wordt gebruikt én die door fietsers gaande naar of komende van het centrum van de stad veelvuldig wordt overgestoken. Voorts blijkt uit het feit dat verdachte tegen een van rechts komende fietser is aangereden dat verdachte onvoldoende opmerkzaam is geweest als bestuurder van zijn auto.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 29 maart 2010 te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Catherijnesingel,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig,
gekomen bij de kruising met de H.R. Holststraat,
niet te stoppen voor een in zijn, verdachte's, richting en voor verkeer uit zijn richting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht, en vervolgens in botsing te komen met een voor hem, verdachte, van rechts komende fietser (die voornemens was genoemde Holststraat in te rijden) en vervolgens zijn weg te vervolgen terwijl die fietser in hulpeloze toestand achterbleef, waardoor die fietser genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten
ernstig hersenletsel en een schedelfractuur en 2 ruggenwervelfracturen,
werd toegebracht;
2.
op 29 maart 2010 te Utrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Catharijnesingel, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander te weten [slachtoffer]
letsel en schade was toegebracht en die [slachtoffer] in hulpeloze toestand
werd achtergelaten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 37 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel dan wel om hem een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, in het bijzonder gelet op de gevolgen van de aanrijding ook voor verdachte.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat een werkstraf met eventueel een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen een passende sanctie zou zijn.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is met zijn auto door het rode verkeerslicht gereden met een aanrijding met een fietser tot gevolg. Verdachte heeft door zich op een druk kruispunt niet te vergewissen van de kleur van het verkeerslicht de verkeersveiligheid in gevaar gebracht, met helaas ernstige gevolgen voor het slachtoffer. Het slachtoffer heeft door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de ter terechtzitting namens [slachtoffer] voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer een begaafde jonge enthousiaste astrofysicus was die naar Nederland was gekomen om verder onderzoek te doen en om verder te worden opgeleid. Gevreesd wordt dat door dit ongeval aan zijn succesvolle carrière en een mooie toekomst een einde is gekomen.
Na het ongeval is verdachte doorgereden, hoewel hij wist dat er een slachtoffer op de grond lag. De rechtbank overweegt dat zij niet de indruk heeft gekregen dat verdachte doorreed met de intentie om aan de politie te ontkomen.
Blijkens het uittreksel uit het documentatieregister d.d. 1 april 2010 heeft verdachte op 30 april 2009 een transactie gekregen van 300 euro voor overtreding van de maximumsnelheid. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994.
Uit het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 27 mei 2010, opgemaakt door E. Ebbinkhuijsen, reclasseringswerker, volgt dat verdachte een stabiele leefsituatie heeft en functioneert op een sociaal verantwoord en vaardig niveau in de samenleving. Verdachte volgt een opleiding, hij loopt stage en heeft al jaren een vaste bijbaan. Hij heeft vaste huisvesting, heeft geen financiële problemen en er is geen sprake van (overmatig) middelengebruik. De reclassering schat de kans op recidive dan ook laag in. De reclassering is van mening dat verplicht toezicht en gedragsinterventie niet geïndiceerd zijn.
De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf op te leggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven het met het advies van de reclassering eens te zijn.
Gelet op de ernst van de feiten en hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie een passende sanctie is.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 37 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 juli 2010.
Mr. Engbers en mr. Wijna zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.