ECLI:NL:RBUTR:2009:BH0080

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 07-3120
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim en mishandeling

In deze zaak heeft eiser, een politieambtenaar, beroep ingesteld tegen het besluit van de Korpsbeheerder van de Politie Utrecht, waarbij hem disciplinair ontslag is verleend wegens ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit mishandeling van zijn ex-echtgenote, die in 2006 aangifte deed van mishandeling en bedreiging door eiser. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 juni 2006, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W.J. Dammingh. De Korpsbeheerder werd vertegenwoordigd door mr. V.U.C.I. Duran en M.D.W. Smit-van Valkenhoef.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen, op basis van getuigenverklaringen en de veroordeling door de politierechter. Eiser heeft betoogd dat de verklaringen van zijn ex-echtgenote niet betrouwbaar zijn, gezien haar psychische gesteldheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat de mishandelingen hebben plaatsgevonden, en dat de verklaringen van de ex-echtgenote niet onder invloed van haar psychische aandoening zijn afgelegd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Korpsbeheerder terecht heeft geoordeeld dat het plichtsverzuim van eiser zodanig ernstig was dat ontslag gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de beslissing van de Korpsbeheerder bevestigd. De rechtbank heeft daarbij ook het evenredigheidsbeginsel in acht genomen en geoordeeld dat de opgelegde straf niet onevenredig was, gezien de ernst van de feiten en het vertrouwen dat in een politieambtenaar gesteld moet kunnen worden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/3120
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 13 januari 2009
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
tegen
de Korpsbeheerder van de Politie Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 oktober 2007 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 24 mei 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiser met toepassing van artikel 77, eerste lid, onder j, in samenhang met artikel 82 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), wegens ernstig plichtsverzuim per direct de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Subsidiair heeft verweerder eiser met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp ontslagen wegens ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt anders dan op grond van ziels- en lichaamsgebreken.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op
19 juni 2006, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
mr. W.J. Dammingh, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond te Woerden.
Namens verweerder is verschenen mr. V.U.C.I. Duran en M.D.W. Smit- van Valkenhoef, beiden werkzaam bij de korpsondersteuning van de Politie Regio Utrecht.
1.3 Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en eiser verzocht de resultaten van een psychiatrisch onderzoek van zijn ex-echtgenote, waartoe het Gerechtshof te Amsterdam op 13 december 2007 opdracht heeft gegeven, aan de rechtbank te doen toekomen.
1.4 Op 13 november 2008 heeft eisers gemachtigde de rechtbank bericht dat de ex-echtgenote niet mee heeft willen werken aan een psychiatrisch onderzoek, zodat geen onderzoeksresultaten ter beschikking komen.
1.5 Na daarvoor toestemming te hebben verkregen van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
2.1 Eiser was werkzaam als surveillant van de politie regio Utrecht in het district Paardenveld.
2.2 Op 12 juni 2006 heeft eisers ex-echtgenote aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door eiser in de periode van 1997 tot mei 2006. Op 14 juni 2006 heeft zij aangifte gedaan van seksueel misbruik door eiser.
2.3 Naar aanleiding van deze aangiftes is eiser bij besluit van 16 juni 2006, met toepassing van artikel 84, tweede lid, van het Barp, in afwachting van een voorstel tot schorsing, buiten functie gesteld.
2.4 Het Bureau Veiligheid en Integriteit van de Politie Regio Utrecht heeft een disciplinair onderzoek ingesteld naar de gedragingen van eiser en de resultaten van dit onderzoek neergelegd in een rapport met bijlagen, gedateerd 15 november 2006.
2.5 Bij brief van 22 januari 2007 heeft verweerder eiser, onder opheffing van de buiten functiestelling, geschorst. Voorts heeft verweerder, onder verwijzing naar de resultaten van het disciplinair onderzoek, eiser meegedeeld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim als bedoeld in artikel 76 van het Barp, alsmede dat hij voornemens is om hem disciplinair ontslag te verlenen onder toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp. Subsidiair heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij voornemens is hem te ontslaan wegens ongeschiktheid voor zijn functie met toepassing van artikel 94, eerste lid, sub g, van het Barp.
Eiser heeft op 13 februari 2007 mondeling zijn zienswijze op het voorgenomen ontslag naar voren gebracht.
2.6 Bij een door een derde geschreven brief van 23 februari 2007 heeft eisers ex-echtgenote verweerder verzocht haar verklaringen in te trekken. Aangegeven is dat haar psychische gesteldheid niet goed is.
2.7 Bij brief van 23 maart 2007 heeft drs. A. Been, arts assistent psychiatrie in opleiding, mede namens Y. Visser, psychiater, beiden werkzaam bij het RIAGG Amersfoort, verweerder desgevraagd het volgende bericht:
Ten eerste vraagt u op welke termijn bovengenoemde patiënte is staat is door u gehoord te worden. Wij kunnen u melden dat patiënte aan een ernstige psychiatrische stoornis lijdt.
Deze stoornis wordt door ons behandeld. De behandeling begint aan te slaan. Wij adviseren patiënte nu niet bloot te stellen aan de stress van een verhoor. Een vaste termijn waarop patiënte hersteld is kunnen we u niet geven. Het zou raadzaam zijn een maand na dato hierover met ons opnieuw contact op te nemen.
Ten tweede wilt u weten in welke psychische gesteldheid bovengenoemde patiënte was op het moment van aangifte en of deze gesteldheid heeft geleid tot onwaarheden in de aangifte, Daar ons eerste contact met bovengenoemde patiënte plaatsvond op 16 februari 2007 kunnen wij geen uitsluitsel geven over deze vraag. Wel achten wij het op grond van het verhaal van patiënte en mede op grond van het verhaal van haar echtgenoot zeer waarschijnlijk dat patiënte ook op het moment van de aangifte aan deze stoornis leed.
2.8 Bij besluit van 14 mei 2007 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim als bedoeld in artikel 76 van het Barp. Verweerder acht het plichtsverzuim zodanig ernstig dat hij eiser per direct met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 82 van het Barp, de disciplinaire straf van ontslag heeft opgelegd. Verweerder heeft daarbij overwogen geen reden te zien om aan het waarheidsgehalte of de betrouwbaarheid van de verklaringen van eisers ex-echtgenote te twijfelen. Daarnaast is verweerder van mening dat eiser heeft laten zien niet te beschikken over de eigenschappen, mentaliteit en instelling, die vereist zijn voor een goed en integer functioneren. Eiser is in de afgelopen zeven jaar bij herhaling onderwerp geweest van verschillende disciplinaire en strafrechtelijke onderzoeken en meermalen in negatieve zin als burger in aanraking geweest met de politie, reden waarom hij subsidiair met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp, wegens ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt anders dan op grond van ziels- en lichaamsgebreken, eveneens wordt ontslagen.
2.9 Eiser heeft op 19 juni 2007 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiser heeft aangevoerd dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn ex-echtgenote. In het besluit van 14 mei 2007 is onvoldoende concreet aangegeven welke gedragingen aan het ontslag ten grondslag liggen en de verklaringen van zijn ex-echtgenote zijn tot stand gekomen onder invloed van een psychische stoornis. Eiser heeft zijn bezwaar op de hoorzitting van
22 augustus 2007 nader toegelicht, waarbij hij heeft aangegeven dat hij in het strafrechtelijke traject van de mishandelingen door de politierechter voor eenvoudige mishandeling is veroordeeld tot 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
2.10 De Bezwarenadviescommissie heeft verweerder in zijn advies van 8 oktober 2007 geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Daartoe is onder meer overwogen dat het letsel dat eisers ex-echtgenote heeft opgelopen door de mishandelingen op verschillende momenten door twee verschillende getuigen is waargenomen en dat eiser door de politierechter is veroordeeld. Voldoende is komen vast te staan dat eiser zijn ex-echtgenote meermalen heeft mishandeld. De commissie heeft geen aanleiding gevonden te twijfelen aan de psychische gesteldheid van eisers ex-echtgenote ten tijde van de aangifte.
2.11 Het bureau Veiligheid en Integriteit heeft nader oriënterend onderzoek ingesteld waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 4 juni 2007. Aan het proces-verbaal van bevindingen van 16 mei 2007 deel uitmakend van dit onderzoek, ontleent de rechtbank dat eisers ex-echtgenote onder meer heeft verklaard dat ze klachten van psychose heeft moeten simuleren van eiser en dat hij haar heeft gedwongen haar aangifte in te trekken. Desgevraagd heeft drs. A. Been op 10 mei 2007 de verbalisant telefonisch verklaard dat de mogelijkheid aanwezig kan zijn dat de ex-echtgenote de psychose moest simuleren van eiser. Een psychiater dient zulks nader vast te stellen.
2.12 Bij het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens het bezwaar van eiser tegen het besluit van 24 mei 2007 ongegrond verklaard.
2.13 In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan fysieke mishandeling van zijn ex-echtgenote. Hij betoogt dat de verklaringen van zijn ex-echtgenote door haar psychische gesteldheid de werkelijkheid niet weergeven. Verder kunnen de overige in het besluit genoemde omstandigheden het ontslag evenmin dragen.
Het advies van de Bezwarenadviescommissie en het bestreden besluit voldoen volgens eiser niet aan de zorgvuldigheidseisen die daaraan mogen worden gesteld.
Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat het Hof in zijn hoger beroepszaak op 13 december 2007 een tussenvonnis heeft gewezen, inhoudende dat een psychiater zal worden benoemd voor nader onderzoek van zijn ex-echtgenote. Uit dat onderzoek dient de mate van waarschijnlijkheid te blijken dat de verklaringen van eisers ex-echtgenote zijn afgelegd onder invloed van een psychose of een andere psychiatrische aandoening alsmede de mate van waarschijnlijkheid dat het bij de ex-echtgenote waargenomen letsel door haar zelf is toegebracht onder invloed van die aandoening.
2.14 Bij brief van 13 november 2008 heeft eiser de rechtbank een proces-verbaal van bevindingen van 23 oktober 2008 van de rechter-commissaris in strafzaken van de rechtbank Utrecht doen toekomen. Hieruit blijkt dat de door het Hof gegeven onderzoeksopdracht niet uitvoerbaar is omdat de ex-echtgenote van eiser niet meewerkt. De benoemde psychiater heeft de opdracht geretourneerd.
2.15 In artikel 76 van het Barp is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
In het eerste lid van artikel 77 van het Barp worden de straffen, die kunnen worden opgelegd, toenemend in zwaarte opgesomd. De zwaarste straf is, als bepaald in het eerste lid, aanhef en onder j, van dat artikel, ontslag.
In artikel 82 van het Barp is bepaald dat een straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer wordt gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij het opleggen van de straf is bevolen dat deze onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.
2.16 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), onder meer neergelegd in de uitspraak van 14 oktober 1999, LJN: AA4696, gelden in een geval van een besluit als het onderhavige, niet de in het strafrecht van toepassing zijnde zeer strikte bewijsregels. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betreffende ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt.
Gelet op alle ter beschikking staande gegevens, waaronder de verslagen van de afgenomen verhoren/verklaringen, heeft ook de rechtbank de overtuiging verkregen dat eiser zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
2.17 Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het door het Bureau Veiligheid en Integriteit van de Politie Regio Utrecht uitgevoerde onderzoek, voldoende duidelijk naar voren komt dat mishandeling door eiser heeft plaats gevonden. De rechtbank kent daarbij aan de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] aan wie de ex-echtgenote de mishandelingen heeft verteld, een zwaarder gewicht toe dan aan de getuigenverklaringen van eisers zus en moeder, inhoudende dat nooit iets is bemerkt.
De tegenspraak in de verklaringen van de getuigen, zoals waargenomen letsel aan de rechter- in plaats van aan de linkerhand, is niet zodanig zwaarwegend dat de verklaringen daardoor hun betekenis verliezen. Dat de mishandelingen hebben plaats gevonden wordt voorts ondersteund door de veroordeling van eiser door de politierechter ter zake van mishandeling en het verblijf in het blijf-van-mijn-lijfhuis door eisers ex-echtgenote.
De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de stelling van eiser dat de ex-echtgenote de verwondingen zelf aangebracht kan hebben, niet wordt onderbouwd door de verklaring van de arts-assistent psychiatrie B of enig ander feit.
2.18 Dat de ex-echtgenote haar verklaringen onder een psychische gemoedstoestand heeft afgelegd ten gevolge waarvan de verklaringen niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn of dat de verklaringen om een andere reden buiten beschouwing moeten blijven, is niet aan de hand van objectieve, verifieerbare gegevens aannemelijk geworden. In de overgelegde verklaring van de arts-assistent psychiatrie Been van 23 maart 2007 wordt de vraag of de ex-echtgenote om psychische redenen of wegens een psychisch ziektebeeld tot een onjuiste aangifte is overgegaan, niet beantwoord. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat in hetgeen in beroep is aangevoerd onvoldoende grondslag wordt gevonden voor het standpunt dat de ex-echtgenote niet in staat is geweest om over haar mishandelingen te verklaren. Evenmin kan worden gezegd dat deze verklaringen, zoals door de ex-echtgenote ondertekend, niet de werkelijkheid weergeven.
2.19 De latere intrekking op 23 februari 2007 door de ex-echtgenote van haar verklaringen, brengt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Enerzijds valt niet in te zien waarom de ex-echtgenote eerst acht maanden nadat ze aangifte heeft gedaan daarvan afstand wil nemen. Zij heeft de mishandelingen door eiser tijdens haar verblijf in het blijf-van-mijn-lijf-huis op
6 september 2006 ook nog eens bevestigd. Anderzijds heeft de ex-echtgenote op 8 mei 2007 verklaard dat eiser haar dwong haar verklaring in te trekken, zoals neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 16 mei 2007 dat deel uit maakt van het nader oriënterend onderzoek van het bureau Veiligheid en Integriteit. Een en ander brengt de rechtbank niet tot de conclusie dat de eiser verweten gedragingen niet hebben plaats gevonden.
2.20 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens terecht de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling. Verweerder heeft de eiser verweten gedragingen terecht kunnen kwalificeren als ernstig plichtsverzuim. Niet is gebleken dat dit plichtsverzuim niet aan eiser kan worden toegerekend. Verweerder was bevoegd tot oplegging van een disciplinaire straf. De vraag of verweerder bij het bepalen van de sanctie is gebleven binnen de grenzen van het evenredigheidsbeginsel, beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het eiser verweten plichtsverzuim zodanig ernstig is dat de opgelegde straf niet onevenredig is te achten. Eiser heeft het vertrouwen dat de korpsbeheerder in hem moest kunnen stellen ernstig beschaamd en ook afbreuk gedaan aan het beeld van een betrouwbaar en integer politiekorps waar het publiek op mag rekenen. Van een politieambtenaar mag immers worden verwacht dat deze zich onthoudt van gedragingen die zijn integriteit en betrouwbaarheid - en daarmee die van het politiekorps - ondermijnen en die hij uit hoofde van zijn functie dient te bestrijden.
2.21 Gelet op het vorenstaande behoeft verweerders subsidiaire ontslaggrond geen nadere bespreking.
2.22 Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet als voorzitter en mr. S. Wijna en mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert als leden en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2009.
De griffier: De voorzitter:
De voorzitter mr. Y. Sneevliet is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
mr. J.J.A.G. van der Bruggen
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.