ECLI:NL:RBUTR:2008:BF1915

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 07/2971 en 07/2972
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges BLVC vergunning en grondslagen in tarieventabel

In deze uitspraak van de Rechtbank Utrecht, gedateerd 12 augustus 2008, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de leges opgelegd voor BLVC-vergunningen door de gemeente Houten. De eiseres, een vennootschap onder firma, had bezwaar gemaakt tegen de legesnota's die waren opgelegd voor de behandeling van haar aanvragen voor BLVC-vergunningen. In de eerste zaak, SBR 07/2971, ging het om een aanslag van € 22.734,- voor de vergunning verleend op 28 juni 2007, terwijl in de tweede zaak, SBR 07/2972, een aanslag van € 15.000,- was opgelegd voor een vergunning verleend op 4 juli 2007. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Houten ten onrechte de leges had opgelegd, omdat de grondslagen in de tarieventabel niet werden nageleefd. De rechtbank stelde vast dat de leges waren geheven zonder dat er sprake was van kosten van gemeentewege voor specifieke maatregelen, aangezien eiseres zelf had bijgedragen aan de benodigde maatregelen. De rechtbank vernietigde de uitspraken op bezwaar van 14 september 2007 en herroept de legesnota's, waarbij de gemeente Houten werd aangewezen als rechtspersoon die de griffierechten aan eiseres moest vergoeden. De rechtbank concludeerde dat de aanslagen niet in overeenstemming waren met de Legesverordening 2007 en dat de beroepsgronden van eiseres verder buiten bespreking konden blijven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 07/2971 en 07/2972
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 12 augustus 2008
in de zaken van
de vennootschap onder firma [B],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Houten,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het beroep in de zaak SBR 07/2971 heeft betrekking op de uitspraak op bezwaar van 14 september 2007 (kenmerk HT07.10101), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen de legesnota van 27 juni 2007, notanummer 071673, ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemde beschikking heeft verweerder voor het in behandeling nemen van een op 28 juni 2007 verleende BLVC-vergunning (bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie) eiseres een aanslag in de gemeentelijke leges opgelegd ten bedrage van € 22.734,-.
1.2 Het beroep in de zaak SBR 07/2972 heeft betrekking op de uitspraak op bezwaar van 14 september 2007 (kenmerk HT07.10100), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen de legesnota van 28 juni 2007, notanummer 071692, ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemde beschikking heeft verweerder voor het in behandeling nemen van een op 4 juli 2007 verleende BLVC-vergunning aanleg baan en werkinritten te Houten, eiseres een aanslag in de gemeentelijke leges opgelegd ten bedrage van € 15.000,-.
1.3 De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 19 juni 2008, waar eiseres is verschenen bij gemachtigden P.F. Luitjens en mr. M.A. Veenstra, beiden werkzaam bij eiseres. Verweerder is verschenen bij gemachtigden A.J. Daalderop en mr. drs. M.A.M. ten Dam, beiden werkzaam bij de gemeente Houten.
Overwegingen
Met betrekking tot SBR 07/2791
2.1 Bij besluit van 28 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten (het college) eiseres, naar aanleiding van haar aanvraag van 23 maart 2007, een BLVC-vergunning verleend in verband met de bouw van fase 1 van het Centrumviaduct, de Zuidertunnel en een tijdelijk perron ten behoeve van de spoorverdubbeling in Houten.
2.2 Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag tot vergunningverlening heeft verweerder eiseres op 27 juni 2007 een aanslag in de gemeentelijke leges opgelegd van € 22.734,00. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
2.3 Bij uitspraak op bezwaar van 14 september 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat de leges zijn opgelegd op grond van artikel 5.16.4 van de tarieventabel behorend bij de Verordening op de heffing en invordering van leges 2007 (Legesverordening 2007) en zijn gebaseerd op twee promille van de helft (deel west) van de ingevolge artikel 5.17.1 van de Legesverordening 2007 berekende bouwsom van € 22.734.128,-.
2.4 In beroep betoogt eiseres dat voor het onderhavige project geen kosten van gemeentewege zijn gemaakt voor specifieke maatregelen omdat alle benodigde maatregelen door haar worden gefinancierd. In overleg met de gemeente Houten zijn maatregelen genomen waar eiseres financieel aan heeft bijgedragen. Daarnaast voert eiseres aan dat het niet juist is een bouwsom, genoemd in de aanvraag bouwvergunning, als uitgangspunt te nemen voor de te heffen leges inzake een BLVC-vergunning.
2.5 Artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Artikel 2.1.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Houten APV bepaalt dat het verboden is in het door het college aangewezen gebied zonder een vergunning van het college een voorwerp op, in, over of boven de openbare weg te plaatsen, aan te brengen of te hebben, alsmede een weg aan te leggen of in die weg een wijziging aan te brengen.
Artikel 5.16.4 van de tarieventabel behorend bij de Legesverordening 2007 luidt als volgt.
Indien de aanvraag als bedoeld in onderdeel 5.4.1, 5.9.1, 5.12.1, en 5.17.1 betrekking heeft op een bouwplan in het door het college aangewezen gebied conform artikel 2.1.8 van de APV en van gemeentewege kosten worden gemaakt voor specifieke maatregelen ter waarborging van de bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie, zoals de werkzaamheden ten behoeve van de omleiding van het verkeer, realisatie van extra voorzieningen en maatregelen ten behoeve van de veiligheid en leefbaarheid van het gebied waar de bouwactiviteiten gaan plaats vinden e.d., wordt het overeenkomstig onderdeel 5.4.1, 5.9.1, 5.12.1 en 5.17.1 berekende bedrag verhoogd met een bedrag berekend naar: 2 promille van de berekende bouwsom.
Ingevolge artikel 5.17.1 van de tarieventabel behorend bij de Legesverordening 2007, vallend onder het kopje bouwvergunning 2e fase, bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om reguliere bouwvergunning tweede fase als bedoeld in artikel 56a van de Woningwet indien de bouwkosten exclusief BTW (...) van de totale bouwsom.
2.6 De rechtbank overweegt ambtshalve dat in artikel 5.16.4 van de tarieventabel behorend bij de Legesverordening 2007 ondubbelzinnig is bepaald dat het berekende bedrag voor het in behandeling nemen van de aanvraag om reguliere bouwvergunning, bij het in behandeling nemen van een aanvraag om BLVC-vergunning, wordt verhoogd met 2 promille van de bij de aanvraag om bouwvergunning berekende bouwsom. In het onderhavige geval is het berekende bedrag voor het in behandeling nemen van de aanvraag van eiseres om bouwvergunning niet verhoogd, doch is voor de behandeling van de BLVC-vergunningaanvraag op 27 juni 2007 een zelfstandige aanslag opgelegd.
2.7 Verweerder heeft bij het opleggen van deze zelfstandige aanslag ten onrechte geen rekening gehouden met het gegeven dat artikel 5.16.4 van de tarieventabel behorend bij de Legesverordening 2007 daarvoor geen grondslag biedt. Voor zover verweerder heeft beoogd met de bestreden aanslag een tweede (nadere) primaire aanslag op te leggen voor het verlenen van de reguliere bouwvergunning merkt de rechtbank op dat de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) daartoe geen mogelijkheid biedt. Evenmin kan deze aanslag worden aangemerkt als een rechtsgeldige navorderingsaanslag, aangezien aan het vereiste van het nieuwe feit niet wordt voldaan. Bij de aanvraag van de reguliere bouwvergunning was verweerder immers reeds op de hoogte van de werkzaamheden die de aanleiding vormden voor de BLVC-aanvraag. Nu niet is gebleken dat de aanslag op een of andere wijze met de inhoud van de Legesverordening 2007 in overeenstemming kan worden gebracht, behoren de uitspraak op bezwaar, alsook de aanslag te worden vernietigd. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in deze zaak te voorzien door de legesnota van 27 juni 2007 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak. Het beroep is dan ook gegrond.
Gelet op het voorgaande kunnen de beroepsgronden van eiseres buiten bespreking blijven.
Met betrekking tot de zaak SBR 07/2792
2.8 Bij besluit van 4 juli 2007 heeft het college eiseres, naar aanleiding van haar aanvraag van 3 april 2007, een BLVC-vergunning verleend in verband met de aanleg van het zandlichaam plus het gebruik van de inritten ten behoeve van de spoorverdubbeling in Houten (plan aanleg baan en werkinritten).
2.9 Voor het in behandeling nemen van deze aanvraag heeft verweerder eiseres op 28 juni 2007 een aanslag in de gemeentelijke leges opgelegd van € 15.000,-. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
2.10 Bij uitspraak op bezwaar van 14 september 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat leges zijn geheven op grond van artikel 17.16 van de tarieventabel behorend bij de Legesverordening 2007 en zijn gebaseerd op de totale aanneemsom van alle werkzaamheden waarvoor de BLVC-vergunning is aangevraagd.
2.11 In beroep betoogt eiseres dat het ten aanzien van de BLVC-vergunning alleen gaat om aanpassingen van de infrastructuur ter voorbereiding op bouw en sloop. De gehele aanleg van het zandlichaam vindt plaats op eigen terrein en valt buiten de definitie van 'werkzaamheden'. De aanneemsom hiervan is in totaal € 165.000,-, zodat verweerder zich ten onrechte heeft gebaseerd op een bouwsom van € 7.5000.000,-.
2.12 Artikel 2 van de Legesverordening 2007 bepaalt dat onder de naam 'leges' rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 van de Legesverordening 2007 bepaalt dat belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
Artikel 17.16 van de tarieventabel behorend bij bij de Legesverordening 2007 luidt als volgt.
Voor werkzaamheden* die gelegen zijn binnen het door het college aangewezen gebied conform artikel 2.1.8 van de APV en die duidelijk een effect hebben op de openbare ruimte in termen van bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en communicatie en waarvoor geen bouwvergunning is vereist, bedragen de leges 2 promille van de omvang van de totale aanneemsom van de werkzaamheden met een minimum van € 1.560,-.
(*Onder werkzaamheden wordt hier verstaan alle voorbereidende of uitvoerende (bouw)(sloop)werkzaamheden waaronder grondverzet, (gestuurde) boringen en aanpassingen van de infrastructuur ter voorbereiding op bouw of sloop).
2.13 De rechtbank overweegt ambtshalve dat verweerder de leges heeft geheven voor het in behandeling nemen van de aanvraag van eiseres van 3 april 2007 om een BLVC-vergunning. Artikel 17.16 van de tarieventabel behorend bij bij de Legesverordening 2007 biedt hiervoor echter geen grondslag, nu in dit artikel geen enkele dienst is genoemd in de zin van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet, waarvoor leges kunnen worden geheven. Bij het opleggen van de onderhavige aanslag is hiermee geen rekening gehouden. Nu niet is gebleken dat de aanslag op een of andere wijze met de inhoud van de Legesverordening 2007 in overeenstemming kan worden gebracht, behoren de uitspraak op bezwaar en de aanslag te worden vernietigd. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in deze zaak te voorzien door de legesnota van 28 juni 2007 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak. Het beroep is gegrond.
Ook in de onderhavige procedure kunnen de beroepsgronden van eiseres, gelet op het voorgaande, buiten bespreking blijven.
Met betrekking tot beide zaken
2.14 De rechtbank is niet gebleken van proceskosten waarin verweerder met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht dient te worden veroordeeld.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
Inzake SBR 07/2971
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de uitspraak op bezwaar van 14 september 2007;
3.3 herroept de legesnota van 27 juni 2007 met notanummer 071673;
3.4 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak;
Inzake SBR 07/2972
3.5 verklaart het beroep gegrond;
3.6 vernietigt de uitspraak op bezwaar van 14 september 2007;
3.7 herroept de legesnota van 28 juni 2007 met notanummer 071692;
3.8 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak;
Inzake beide zaken
3.9 wijst de gemeente Houten aan als rechtspersoon die de door eiseres in beide beroepen betaalde griffierechten ten bedrage van in totaal € 570,- aan haar dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert als voorzitter en mrs. S. Wijna en Y. Sneevliet als leden en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2008.
De griffier: De voorzitter van de meervoudige kamer:
E. Heemsbergen mr. drs. P.M.J.H. Muijlart
(de griffier is verhinderd deze (de voorzitter is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen) uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Let wel:
Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.