ECLI:NL:RBUTR:2008:BC9917

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711168-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak door gebrek aan overtuigend bewijs en rol van betrokken vrouw

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel, heeft de Rechtbank Utrecht op 18 april 2008 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft daarbij de rol van de betrokken vrouw, die geen aangifte deed van mensenhandel, als bepalend beschouwd. Zij heeft verklaard dat zij zich bewust was van de aard van het prostitutiewerk dat zij verrichtte en dat de omstandigheden waaronder dit werk plaatsvond niet als uitbuitingssituatie konden worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, ondanks eerdere belastende verklaringen, bij de rechter-commissaris haar verklaring had ingetrokken en tijdens de zitting op 4 april 2008 met grote stelligheid volhield dat haar werk niet onvrijwillig was en niet onder dwang had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat, gezien deze verklaringen en het ontbreken van ondersteunend bewijs voor dwangomstandigheden, er geen sprake was van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de wetgever met dit artikel onvrijwillige prostitutie en exploitatie onder dwangomstandigheden wil bestrijden. Echter, in deze zaak was er onvoldoende bewijs om te concluderen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft daarom besloten de verdachte vrij te spreken en het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/711168-07
Datum uitspraak: 18 april 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
Raadsvrouwe: mr. I.N. Weski.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 oktober 2007, 8 januari 2008 en 4 april 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging verkregen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Met artikel 273a Wetboek van Strafrecht, later zonder inhoudelijke wijziging hernummerd tot artikel 273f Sr., beoogt de wetgever onder meer onvrijwillige prostitutie en exploitatie van prostitutie onder dwangomstandigheden tegen te gaan. In deze zaak bevat het dossier wettige bewijsmiddelen dat er sprake is van onvrijwillige prostitutie door [betrokkene]. Eveneens bevat het dossier bewijsmiddelen dat [betrokkene] onder dwang is geëxploiteerd in de prostitutie. Echter, de rechtbank heeft op grond van die bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat van beide of één van beide situaties sprake was. Daartoe acht de rechtbank van bepalend belang dat [betrokkene] na het afleggen van een belastende verklaring tijdens een intakegesprek met de politie geen aangifte van mensenhandel tegen verdachte heeft gedaan en bij de rechter-commissaris haar belastende verklaring tegen verdachte en diens medeverdachte integraal heeft ingetrokken. Ter terechtzitting van 4 april 2008 heeft [betrokkene], in aanwezigheid van verdachte en diens medeverdachte en - naar de overtuiging van de rechtbank - in volle vrijheid, opnieuw en met grote stelligheid aangegeven te blijven bij haar eerder bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring. De rechtbank heeft uit het verhoor van [betrokkene] ter terechtzitting de overtuiging gekregen dat [betrokkene] zich bewust was van de aard van het prostitutiewerk en dat de omstandigheden waaronder dat werk door haar werd verricht niet als een uitbuitingssituatie kan worden aangemerkt.
Als degene die het werk daadwerkelijk verricht één en andermaal en met grote stelligheid volhoudt dat het niet onvrijwillig was en dat het evenmin gebeurde onder omstandigheden waarvan gezegd kan worden dat het verrichte werk daardoor onder dwangcondities heeft plaatsgevonden, dan is er naar het oordeel van de rechtbank niet sprake van een situatie waarin door het strafrecht bescherming kan worden geboden. Daarenboven is in het dossier geen ondersteunend bewijs aanwezig dat er sprake was van dwangomstandigheden waardoor gezegd kan worden dat de exploitatie van de verrichte prostitutie als uitbuiting - en daarmee als mensenhandel - getypeerd moet worden.
Gelet op het voorgaande moet verdachte van het ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Krol, D.A.C. Koster en R.P.G.L.M. Verbunt, bijgestaan door mr. V.H. van der Horst als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2008.