ECLI:NL:RBUTR:2008:BC9917
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.R. Krol
- D.A.C. Koster
- R.P.G.L.M. Verbunt
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in mensenhandelzaak door gebrek aan overtuigend bewijs en rol van betrokken vrouw
In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel, heeft de Rechtbank Utrecht op 18 april 2008 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft daarbij de rol van de betrokken vrouw, die geen aangifte deed van mensenhandel, als bepalend beschouwd. Zij heeft verklaard dat zij zich bewust was van de aard van het prostitutiewerk dat zij verrichtte en dat de omstandigheden waaronder dit werk plaatsvond niet als uitbuitingssituatie konden worden aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, ondanks eerdere belastende verklaringen, bij de rechter-commissaris haar verklaring had ingetrokken en tijdens de zitting op 4 april 2008 met grote stelligheid volhield dat haar werk niet onvrijwillig was en niet onder dwang had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat, gezien deze verklaringen en het ontbreken van ondersteunend bewijs voor dwangomstandigheden, er geen sprake was van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de wetgever met dit artikel onvrijwillige prostitutie en exploitatie onder dwangomstandigheden wil bestrijden. Echter, in deze zaak was er onvoldoende bewijs om te concluderen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft daarom besloten de verdachte vrij te spreken en het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.