ECLI:NL:RBUTR:2007:BA7649
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert
- S. Wijna
- D.A.C. Koster
- Rechtspraak.nl
Waardering van een monument in het kader van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 2 april 2007, staat de waardering van een monument centraal, dat onder de Monumentenwet 1988 valt. Eiser, het college van bestuur van [P], heeft bezwaar gemaakt tegen de door verweerder, de directeur Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen van de gemeente [P], vastgestelde waarde van het object, gelegen aan [a-straat] en [b-straat]. De waarde is vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de eiser betwist deze waardering met de stelling dat er voor het monument geen markt is, waardoor de waarde op nihil zou moeten worden gesteld. Eiser stelt dat het object enkel voor onderwijsdoeleinden wordt gebruikt en dat alternatieve gebruiksmogelijkheden niet bestaan zonder aanzienlijke investeringen.
Verweerder heeft de waarde van het object bepaald aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode, waarbij de kapitalisatiefactor is afgeleid uit verkooptransacties van vergelijkbare objecten. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het object diverse gebruiksmogelijkheden heeft, zoals het houden van bijeenkomsten en congressen, en dat het object niet alleen cultuurhistorische waarde heeft, maar ook economische waarde vertegenwoordigt. De rechtbank volgt de argumenten van eiser niet en concludeert dat de door verweerder vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.