ECLI:NL:RBUTR:2005:AU0945

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 04-3101
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor eigenrisicodrager WAO geweigerd door Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een schoonmaakbedrijf, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had op 31 maart 2004 een aanvraag ingediend om met ingang van 1 juli 2004 eigenrisicodrager te worden voor de WAO. De aanvraag werd echter afgewezen omdat de vereiste garantieverklaring niet tijdig was ingediend. Eiseres stelde dat de garantieverklaring op 4 mei 2004 was afgegeven door Nationale Nederlanden en dat deze op 5 mei 2004 in de brievenbus van het Uwv was gedeponeerd. De rechtbank moest beoordelen of het Uwv terecht had geweigerd om toestemming te verlenen.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv bij het bestreden besluit de aanvraag van eiseres ten onrechte had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag tijdig was ingediend en dat de garantieverklaring op het moment van afgifte van het bestreden besluit in het bezit van het Uwv was. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de artikelen 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 75 van de WAO had geschonden door geen toestemming te verlenen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van de garantieverklaring en de verplichtingen van het Uwv bij de beoordeling van aanvragen voor eigenrisicodragerschap.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Reg. nr.: SBR 04 / 3101
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer van de
rechtbank Utrecht, in het geding tussen:
[eiseres]
gevestigd te Utrecht,
e i s e r e s,
en
de Raad van bestuur van het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
Eiseres heeft bij de rechtbank Arnhem beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 september 2004 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 juni 2004 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiseres geen toestemming verleend om eigenrisicodrager voor de WAO te worden.
Bij brief van 26 november 2004 heeft de rechtbank Arnhem het beroep aan deze rechtbank toegezonden, omdat deze rechtbank bevoegd is het beroep te behandelen.
Het geding is behandeld ter zitting van 28 juli 2005, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde H. Oost, federatie-belastingadviseur en accountant-administratieconsulent te Huizen. Verweerder heeft zich - met voorafgaand bericht - niet ter zitting laten vertegenwoordigen.
2. OVERWEGINGEN
Feiten
Blijkens de gegevens van de Kamer van Koophandel heeft eiseres zich op 14 april 1977 gevestigd, met als bedrijfsomschrijving: exploitatie van een schoonmaakbedrijf en alles wat daarmede in verband staat in de ruimste zin van het woord, zomede het overnemen van, deelnemen in of de directie voeren over andere ondernemingen met een soortgelijk of aanverwant doel.
Op 31 maart 2004 is namens eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om met ingang van 1 juli 2004 eigenrisicodrager te worden voor de WAO.
Bij brief van 13 april 2004 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog vóór 6 mei 2004 de in artikel 75, eerste lid, van de WAO genoemde garantieverklaring in te zenden. Verweerder heeft eiseres erop gewezen dat hij eiseres, als de garantieverklaring niet voor deze datum is ingediend, geen toestemming mag verlenen om eigenrisicodrager te worden.
Bij besluit van 16 juni 2004 heeft verweerder aangegeven dat bij de aanvraag van 31 maart 2004 geen garantieverklaring was gevoegd, en dat deze ook niet binnen de alsnog aan eiseres gegeven termijn is ontvangen. Verweerder heeft eiseres daarom geen toestemming ver-leend om met ingang van 1 juli 2004 eigenrisicodrager te worden voor de WAO.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiseres heeft aangevoerd dat de garantieverklaring op 4 mei 2004 is verstrekt door Nationale Nederlanden, dat [directeur], direc-teur-grootaandeelhouder van eiseres, deze verklaring op 5 mei 2004 heeft ontvangen en deze vervolgens (in verband met de door verweerder gestelde termijn) op dezelfde dag in de brievenbus van het kantoor van verweerder op de Europalaan in Utrecht heeft gedeponeerd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een brief van Nationale Neder-landen van 4 mei 2004 overgelegd, evenals de garantieverklaring van 4 mei 2004.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat het kantoor in Utrecht, dat uitsluitend beslist over uitkeringen, geen garantieverklaring heeft doorgestuurd naar het kantoor in Amersfoort, waar de aanvraag van eiseres in behandeling was. Verweerder wijst erop dat voor het niet ontvangen van poststukken geldt dat de verzender van het poststuk aannemelijk moet maken dat het poststuk wel ontvangen werd. Gelet op het feit dat eiseres het poststuk niet aangetekend heeft verzonden en ook het kantoor in Utrecht niet heeft laten tekenen voor ontvangst, kan verweerder niet anders dan ervan uitgaan dat de garantieverklaring niet is aangekomen.
Standpunten van partijen
Eiseres heeft herhaald dat Nationale Nederlanden eerst op 4 mei 2004 de vereiste garantieverklaring heeft afgegeven, en dat eiseres door de door hem eerst op 5 mei 2004 ontvangen verklaring door [directeur] in de brievenbus van het kantoor van verweerder in Utrecht te laten deponeren, alles heeft gedaan wat in haar vermogen lag om de garantieverklaring vóór 6 mei 2004 in het bezit van verweerder te laten komen. Eiseres heeft een kopie overgelegd van zijn WAO Eigenbeheer Daggeld Polis bij Nationale Nederlanden (datum ingang 1 juli 2004), waaruit blijkt dat de voorschotpremie voor 2005 ? 2.799,21 bedraagt.
Ter zitting van de rechtbank heeft eiseres aangegeven dat [directeur] en zijn echtgenote bereid zijn onder ede te verklaren dat de garantieverklaring op 5 mei 2004 in de betreffende brievenbus is gedeponeerd. Eiseres licht toe dat hij op dit moment zowel verzekerd is bij Nationale Nederlanden als bij verweerder, en derhalve dubbel premie betaalt. Eiseres geeft verder aan dat de door haar aan Nationale Nederlanden te betalen premie 30 tot 40% lager ligt dan de aan verweerder te betalen premie.
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar het bestreden besluit, bezien in samenhang met de onderliggende gedingstukken.
Toepasselijke regelgeving
Ingevolge artikel 75, eerste lid, van de WAO - voorzover hier relevant - verleent het Uwv aan een werkgever op aanvraag toestemming om het risico van betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zelf te dragen, indien de werkgever een schriftelijke garantie overlegt, waaruit blijkt dat een kredietinstelling of een verzekeraar zich jegens het Uwv verplicht, op het eerste verzoek van het Uwv waarbij het Uwv schriftelijk meedeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het zelf dragen van het risico niet worden nagekomen, die verplichtingen na te komen. Ingevolge het zesde lid wordt de toestemming, bedoeld in het eerste lid, verleend met ingang van 1 januari of 1 juli van enig jaar, mits de aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend.
Ingevolge artikel 75g, van de WAO kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere en zonodig afwijkende regels gesteld worden met betrekking tot de bepalingen in het hoofdstuk van de WAO waartoe ook artikel 75 behoort.
Bij het Besluit beperking eigenrisicodragen WAO (Besluit van 19 november 2002, Stb. 2002, 586, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 november 2003, Stb. 2003, 474; hierna: het Besluit), zijn de mogelijkheden voor kleine werkgevers om als eigenrisicodrager te worden aangemerkt beperkt. Ingevolge artikel 1 van het Besluit wordt de toestemming, als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van de WAO, niet verleend aan een werkgever, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit premiedifferentiatie WAO, zijnde een kleine werkgever. Ingevolge het tweede lid wordt, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, de toestemming, als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van de WAO, wel per 1 juli 2004 verleend aan de werkgever, bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge het Besluit eigen risicodragen WAO (Regeling van 11 september 1997, Stcrt. 1997, 176, laatstelijk gewijzigd bij de Regeling van 6 november 2002, Stcrt. 2002, 226) hanteert het Uwv bij de uitvoering van de regeling inzake eigenrisicodragen in de WAO de regels opgenomen in de bijlage bij dit Besluit.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Beoordeling van het geschil
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden het primaire besluit van 16 juni 2004 heeft gehandhaafd, waarbij verweerder eiseres geen toestemming heeft verleend om eigenrisicodrager voor de WAO te worden.
De rechtbank beantwoordt deze vraag in verband met het hiernavolgende ontkennend.
De rechtbank stelt vooreerst vast dat de aanvraag van 31 maart 2004 van eiseres (eveneens via fax) op 31 maart 2004 bij verweerder is binnengekomen, zodat deze aanvraag, gelet op het bepaalde in artikel 75, eerste en zesde lid, van de WAO, tijdig is ingediend. In het bestreden besluit wordt dit ook bevestigd. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder stelt ten tijde van het primaire besluit van 16 juni 2004 niet in het bezit te zijn van de vereiste garantieverklaring, zodat verweerder eiseres bij dit besluit geen toestemming verleent om met ingang van 1 juli 2004 eigenrisicodrager te worden voor de WAO. Tevens stelt de rechtbank vast dat bij het op 1 juli 2004 door eiseres ingediende bezwaarschrift een kopie is overgelegd van de op 4 mei 2004 gedateerde garantieverklaring van Nationale Nederlanden. Gelet hierop stelt de rechtbank tot slot vast dat verweerder in ieder geval op het moment van afgifte van het bestreden besluit in het bezit was van een (vóór 1 juli 2004 gedateerde) garantieverklaring.
De rechtbank is, mede gelet op het bepaalde in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, van oor-deel dat bij de in het kader van het bezwaar uit te voeren heroverweging als uitgangspunt geldt dat dit een heroverweging dient te zijn met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die aanwezig zijn op het tijdstip van de heroverweging, een zogenaamde ex nunc toetsing. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden waarom in het onderhavige geval van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat derhalve in gevallen als de onderhavige voldoende is dat ten tijde van de heroverweging een garantieverklaring aanwezig is, die is afgegeven vóór 1 juli 2004. Dat sprake dient te zijn van een vóór 1 juli 2004 afgegeven garantieverklaring houdt naar het oordeel van de rechtbank enerzijds verband met het feit dat de groep kleine werkgevers per 1 juli 2004 de eenmalige mogelijkheid is geboden eigenrisicodrager te worden zodat ook daadwerkelijk op die datum sprake dient te zijn van het vol-doen aan de in artikel 75, eerste lid, van de WAO gestelde bepalingen. Anderzijds houdt dit verband met de ratio van de ingevolge artikel 75, eerste lid, van de WAO vereiste garantieverklaring. In de Memorie van Toelichting bij de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Tweede Kamer, 1995-1996, 24 698, nr. 3, p. 77) is weergegeven dat de kredietinstelling of verzekeraar zich met de garantieverklaring verplicht tot nakoming van de verplichtingen van de werkgever uit hoofde van het eigenrisicodragen jegens het Uwv. Gelet hierop acht de rechtbank dan ook van belang dat feitelijk op 1 juli 2004 duidelijk dient te zijn wie het risico loopt voor de te betalen WAO-uitkeringen en, als de werkgever er voor heeft gekozen eigenrisicodrager te worden, dat sprake is van een door een kredietinstelling of verzekeraar afgegeven garantieverklaring.
De rechtbank concludeert dat in onderhavig geval sprake is van een op 4 mei 2004 gedateerde garantieverklaring, die op het moment van afgifte van het bestreden besluit, zijnde 22 september 2004, in het bezit was van verweerder. De rechtbank kan dan ook niet tot een andere conclusie komen dan dat ten tijde van de heroverweging sprake was van een tijdige en volledige aanvraag, zodat het naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder op grond van artikel 75, eerste lid, van de WAO mogelijk was om eiseres toestemming te verlenen met ingang van 1 juli 2004 eigenrisicodrager voor de WAO te worden
De rechtbank laat in dit kader uitdrukkelijk in het midden of de garantieverklaring van
4 mei 2004 reeds is ingediend vóór 6 mei 2004 en aldus mogelijk is ingediend binnen de door verweerder gestelde aanvullende termijn, nu dit gelet op de in gevallen als de onderhavige vereiste heroverweging ex nunc niet (meer) relevant is.
Afsluitend merkt de rechtbank op dat zij in de wet- en regelgeving geen steun heeft gevonden voor het in het bestreden besluit door verweerder ingenomen standpunt dat slechts toestemming kan worden verleend wanneer sprake is van een originele schriftelijke garantie.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij het bestreden besluit de artikelen 7:11 van de Awb en artikel 75 van de WAO geschonden zijn en dat dit besluit om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Ten aanzien van dit nieuw te nemen besluit merkt de rechtbank op dat verweerder, gelet op de bovenstaande overwegingen, als uitgangspunt dient te nemen dat zowel de aanvraag als de garantiever-klaring vóór 1 juli 2004 aanwezig waren, zodat verweerder enkel nog voor de beoordeling staat of de afgegeven garantieverklaring voldoet aan de in artikel 75, eerste lid, van de WAO gestelde eisen.
Gelet op het vorenoverwogene is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ? 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
draagt verweerder op om binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 juni 2004,
bepaalt dat het Uwv aan eiseres het betaalde griffierecht van ? 273,-- voldoet,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van ? 644,--, te betalen door het Uwv.
Aldus vastgesteld door mr. Y. Sneevliet, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2005.
De griffier: De rechter:
mr. J.E. Visser mr. Y. Sneevliet
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.