RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 9 november 2012
[eiseres],
te [plaats],
eiseres,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
(gemachtigde: drs. C.L. Schuren).
Bij besluit van 18 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), met ingang van 10 mei 2010 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Het hiertegen door eiseres ingediende bezwaar is bij besluit van 17 april 2012 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2012, waar eiseres in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is heropend.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2. Eiseres was werkzaam als secretaresse. Op 8 maart 1988 heeft eiseres dit werk moeten staken wegens rugklachten. In verband met haar rugklachten is eiseres met ingang van 9 maart 1989 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
3. Met ingang van 14 november 2005 heeft eiseres werkzaamheden verricht als telefoniste/receptioniste. Op 4 maart 2010 is eiseres voor dit werk uitgevallen. Bij brief van 10 mei 2011 heeft eiseres zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
4. In verband met voormelde melding is eiseres op 1 september 2011 onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat de fysieke klachten – onder meer aan bewegingsapparaat, nek, rug en schouders – per 4 maart 2010 zijn toegenomen. De verzekeringsarts heeft de voor eiseres geldende beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens is bij arbeidskundig onderzoek na functieduiding een verlies aan verdienvermogen van 58,39% berekend.
5. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep (B&B) heeft de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van eiseres onderschreven. De arbeidsdeskundige B&B heeft zich op het standpunt gesteld dat een aantal van de geduide functies niet kan worden gehandhaafd omdat deze niet actueel zijn op de datum in geding. Na een aantal nieuwe functies te hebben geduid, heeft de arbeidsdeskundige B&B geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres 55 tot 65% bedraagt.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de WAO-uitkering van eiseres naar voormelde mate van arbeidsongeschiktheid herzien. Met betrekking tot de beroepsgronden van eiseres overweegt de rechtbank het volgende.
7. Anders dan eiseres heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat aan de bevindingen en conclusie van de verzekeringsarts B&B een zorgvuldig onderzoek vooraf is gegaan. Zo heeft de verzekeringsarts B&B dossierstudie verricht en de hoorzitting bijgewoond, waarna hij eiseres lichamelijk heeft onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts B&B informatie bij de behandelend neuroloog en orthopedisch chirurg opgevraagd. Dat de verzekeringsarts B&B enkel informatie van de neuroloog heeft ontvangen – omdat de verzekeringsarts B&B op de vraagstelling aan de orthopedisch chirurg een onjuiste geboortedatum had vermeld – leidt er niet toe dat het onderzoek niet zorgvuldig is. De rechtbank acht daartoe redengevend dat de verzekeringsarts B&B hierover heeft opgemerkt dat hij heeft besloten de orthopeed niet nog een keer te benaderen omdat de informatie van de neuroloog compleet was. Er bestaat geen aanleiding aan de juistheid van die vaststelling van de verzekeringsarts B&B te twijfelen. De rechtbank wijst in dit verband tevens op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 februari 1999 (LJN: AL0984), waaruit volgt dat een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel kan varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts dient echter de behandelende sector te raadplegen in die gevallen waarin een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Een dergelijke situatie doet zich in het geval van eiseres niet voor.
8. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft gesteld, en ook anderszins, geen grond voor het oordeel dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van de voor eiseres vastgestelde medische beperkingen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts B&B de beschikbare medische informatie kenbaar en op plausibele wijze in zijn beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts B&B heeft voorts helder gemotiveerd waarom, anders dan eiseres heeft gesteld, voor een medisch geïndiceerde urenbeperking geen aanleiding bestaat. Zo wordt volgens hem door forse beperkingen aan te nemen overbelasting voorkomen en zowel een toename van klachten als de noodzaak van aanvullende rustpauzes vermeden. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken dat eiseres geen nieuwe medische verklaringen heeft overgelegd die haar standpunt dat zij meer beperkt is, kunnen onderbouwen. Wel heeft de verzekeringsarts B&B naar aanleiding van het door eiseres ingestelde beroep nogmaals informatie bij de orthopedisch chirurg opgevraagd. Uit de op 3 augustus 2012 ontvangen informatie volgt volgens de verzekeringsarts B&B dat de orthopedisch chirurg, gelet op de beschrijving van de onderzoeksbevindingen, de verslechtering zeker niet in die mate onderschrijft als geclaimd door eiseres. Volgens de verzekeringsarts B&B heeft, hoewel de curatieve sector nauwelijks toegenomen afwijkingen bij onderzoek heeft geconstateerd, de primaire verzekeringsarts in ruime mate rekening gehouden met de door eiseres geclaimde toegenomen beperkingen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen. Dit geldt tevens voor het standpunt van de verzekeringsarts B&B dat eiseres, anders dan zij stelt, op de datum in geding niet beperkt is in persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank volgt daarbij de motivering van de verzekeringsarts B&B in zijn rapportage van 20 augustus 2012.
9. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
10. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de rechtbank het volgende.
11. Wat betreft de voor eiseres geduide functies met SBC-code 516080 (medewerker klantenservice / medewerker uitkeren), SBC-code 282102 (routechauffeur) en de als (enige) reservefunctie geduide functie met SBC-code 372091 (consultatiebureau assistent) volgt de rechtbank het standpunt van de arbeidsdeskundige B&B dat eiseres, rekening houdend met de vastgestelde medische beperkingen, in staat moet worden geacht deze te verrichten. De signaleringen bij deze functies zijn van een deugdelijke motivering voorzien. Wat betreft de functie routechauffeur wijst de rechtbank erop dat eiseres blijkens de FML geacht wordt ongeveer een uur achtereen te kunnen zitten. In de functie routechauffeur behoeft maximaal 30 minuten achtereen te worden gezeten, zodat op dit punt de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden.
12. Wat betreft de geduide functie met SBC-code 271093 (handmatig uitvoerder afwerking) is de rechtbank van oordeel dat de motivering van de geschiktheid daarvan voor eiseres op één punt niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiseres is beperkt in hand- en vingergebruik omdat haar knijp-/ grijpkracht beperkt is, zo blijkt uit de FML. In genoemde functie dient eiseres volgens de ‘verwoording functiebelasting’ knijp-/grijpkracht uit te oefenen bij het ronden van boeken en kaften. De arbeidsdeskundige B&B acht eiseres daartoe geschikt omdat zij in staat is tot het zetten van krachten die 5 kilogram met zich brengen. Het ronden van boeken is volgens hem een dergelijke kracht. Men moet de boeken vasthouden/alles op zijn plek houden, terwijl de machine het werk verricht, wat volgens de arbeidsdeskundige B&B met de kracht van eiseres mogelijk is. Hierbij dienen de handen volgens hem voldoende kracht uit te oefenen om de stapel papier/karton bij elkaar te houden. Mede gelet op wat de gemachtigde van verweerder desgevraagd tijdens de zitting heeft verklaard, begrijpt de rechtbank verweerder aldus dat eiseres in staat is krachten te zetten die 5 kilogram met zich brengen omdat zij in staat is ongeveer 5 kilogram te tillen of dragen. Zonder nadere motivering, welke ontbreekt, valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet in te zien dat het kunnen tillen van ongeveer 5 kilogram met zich brengt dat eiseres in staat zou zijn de voor de functie benodigde knijp-/grijpkracht uit te oefenen, te weten ‘boeken vasthouden/alles op zijn plek houden’. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien wat het verband is tussen het tillen of dragen van een voorwerp van ongeveer 5 kilogram en de in de functie bedoelde knijp-/grijpkracht. Hierbij zij aangetekend dat in de FML niet is toegelicht in welke mate de knijp-/grijpkracht van eiseres beperkt is, terwijl dit volgens het handboek CBBS dat verweerder bij beoordelingen als de onderhavige hanteert, wel gebruikelijk is. Evenmin acht de rechtbank vooralsnog inzichtelijk gemaakt hoe de stapel kaften/papieren in grootte kan worden gereguleerd, zoals de arbeidsdeskundige B&B stelt. Wat betreft de door de arbeidsdeskundige B&B genoemde ‘andere rondhoekmachines’ waarbij de stapel volgens hem niet vastgehouden hoeft te worden maar tegen een mal/houder wordt aangedrukt zodat het papier niet kan verschuiven, komt het de rechtbank vooralsnog voor dat ook daarvoor knijp-/grijpkracht nodig is om de stapel tegen de mal te drukken, waarna de mal het verdere werk doet. De geschiktheid van de functie behoeft dan ook een nadere motivering.
13. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit niet steunt op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor zover het de arbeidskundige grondslag betreft.
14. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank overweegt in dit verband dat, indien de eerdergenoemde reservefunctie in de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage zou moeten worden betrokken wegens eventueel gebleken ongeschiktheid van de functie met SBC-code 271093, de reductiefactor wijzigt. Hierdoor wijzigt mogelijk het in het bestreden besluit vastgestelde arbeidsongeschiktheidpercentage. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
De rechtbank:
- draagt verweerder op zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- draagt verweerder op, indien hij gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel, de rechtbank zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, schriftelijk mee te delen op welke wijze het gebrek is hersteld en tot welke bevindingen of nader besluit hij is gekomen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzitter, en mr. Y.S. Klerk en mr. J.D. Streefkerk, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
<b>Rechtsmiddel</b>
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.