RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer van 12 oktober 2012
[eiseres],
te [plaats],
eiseres,
(gemachtigde: mr. F.A. van den Heuvel),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
(gemachtigden: P. van der Helm en V.A.R. Kali).
Bij besluit van 12 oktober 2011 heeft verweerder – onder intrekking van het toekenningbesluit van 12 mei 2004 – bepaald dat eiseres per 1 juni 2004 alsnog geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij besluit van 27 oktober 2011 heeft verweerder de over de periode van 1 juni 2004 tot en met 30 september 2011 onverschuldigd betaalde uitkering ter hoogte van € 126.544,26 (bruto) van eiseres teruggevorderd.
Tegen bovenvermelde besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar, gericht tegen het besluit van 12 oktober 2011, ongegrond verklaard. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder het bezwaar gericht tegen het besluit van 27 oktober 2011 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Zij heeft zich voorts laten vergezellen door haar broer [broer], die voor haar heeft vertaald, en haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 31 januari 2003 is eiseres uitgevallen voor haar werk als naaister wegens psychische klachten. In verband hiermee is zij bij besluit van 12 mei 2004 met ingang van 1 juni 2004 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Verweerder is ervan op de hoogte geraakt dat de behandelend psychiater van eiseres, drs. [psychiater], verdacht wordt van fraude, bestaande uit het afgeven van valse medische verklaringen. Gelet hierop heeft verweerder een onderzoek laten verrichten door de psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars en klinisch psycholoog dr. drs. L.E.E. Ligthart. Op 24 augustus 2011 hebben zij een rapport uitgebracht. Hierin is geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een psychiatrische ziekte of gebrek. In het verleden was mogelijk wel sprake van depressie stoornis, maar deze is sinds augustus 2003 in remissie. Trompenaars en Ligthart hebben in hun rapport aangegeven dat zij het sterke vermoeden hebben dat eiseres geen echte, of sterk overdreven, psychische problemen presenteert. Dit is een kenmerk van simulatie.
2. Bij besluit van 28 september 2011 heeft verweerder de betaling van de uitkering per 1 oktober 2011 geschorst. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar en - nadat verweerder zijn besluit heeft gehandhaafd - beroep ingesteld. Bij uitspraak van 30 maart 2012 (zaaknummer: AWB 11/4156) heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch het beroep ongegrond verklaard.
3. Bij bestreden besluit heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat eiseres haar informatieplicht zoals neergelegd in artikel 80 van de WAO niet behoorlijk is nagekomen. Nu de WAO-uitkering door toedoen van eiseres ten onrechte is toegekend, wordt de WAO-uitkering met terugwerkende kracht, te weten per 1 juni 2004, ingetrokken. Subsidiair heeft verweerder gesteld dat eiseres redelijkerwijs had kunnen weten dat zij geen recht op een WAO-uitkering had. Degene die een ziekte voorwendt, zou moeten weten dat hij ten onrechte een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt en dat er een kans bestaat dat de uitkering met terugwerkende kracht wordt ingetrokken. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de grondslag waarop de uitkering - met terugwerkende kracht - per einde wachttijd niet is toegekend, is, dat er geen sprake is van ziekte of gebrek.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel door met terugwerkende kracht de WAO-uitkering niet toe te kennen. Het is hoogst ongebruikelijk en medisch gezien haast onmogelijk om een psychiatrisch ziektebeeld uit het verleden te beoordelen, aldus eiseres. Voorts kan haar als leek, als zij klachten ervaart, niet verweten worden dat zij zich tot professionele behandelaren wendt, en zich op hun adviezen verlaat. Aldus is geen sprake van een schending van de inlichtingenplicht.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Het beroep richt zich tegen het door verweerder in bezwaar gehandhaafde besluit van 12 oktober 2011.
7. De medische kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling rust onder meer op de bevindingen van de verzekeringsarts. Blijkens zijn rapport van 21 september 2011 heeft hij kennis genomen van bovenvermeld rapport van Trompenaars en Ligthart, overleg gehad met de huisarts van eiseres, J. Picard, en eigen onderzoek verricht. Hij is tot de conclusie gekomen dat eiseres haar psychische klachten al jaren simuleert, arbitrair vanaf december 2003. De verzekeringsarts heeft eiseres vanaf dat moment geschikt geacht voor passend werk, waaronder haar eigen werk als naaister. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze conclusie van de verzekeringsarts onderschreven. De door eiseres in bezwaar overgelegde verklaring van haar behandelend arts M. Sakarya en van psychiater W. Leeflang - waarin verschillende diagnoses zijn gesteld - heeft de bezwaarverzekeringsarts niet overtuigend geacht. In deze brief is namelijk geen inzicht gegeven in de aard van de symptomen. De genoemde diagnoses zijn volgens Jonker dezelfde als die door Trompenaars en Ligthart niet valide zijn bevonden.
8. Op zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat dokter Picard al meer dan 15 jaar haar huisarts is en dat zij hem 2 à 3 keer per jaar bezoekt. De rechtbank neemt voor kennisgeving aan dat eiseres haar psychische klachten nooit met haar huisarts zou hebben besproken. Wat daar ook van zij, de rechtbank kan niet voorbijgaan aan het feit dat de huisarts Picard aan de verzekeringsarts heeft bericht nooit een psychose bij eiseres te hebben gezien. Dit gegeven, in combinatie met de ernst van de geclaimde klachten, en de rapportage van Trompenaars en Ligthart, leiden de rechtbank tot haar oordeel dat het bestreden besluit rust op een voldoende medische grondslag.
9. De beroepsgrond van eiseres dat het onderzoek ondeugdelijk is omdat het ongebruikelijk en medisch gezien haast onmogelijk is om een psychiatrisch ziektebeeld uit het verleden te beoordelen, slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe dat naar zijn aard de beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van een verzekerde dikwijls ziet op een datum in het - nabije of verdere - verleden. Dit geldt te meer indien in een gerechtelijke procedure een deskundige wordt benoemd door de rechtbank of de Centrale Raad van Beroep. Om die reden worden er zorgvuldigheidseisen gesteld aan een dergelijke beoordeling. In de onderhavige situatie vindt de rechtbank in het rapport van de psychiater Trompenaars en de psycholoog Ligthart, die dit probleem hebben onderkend en daaraan aandacht hebben besteed, en de overige voorhanden medische gegevens zoals hiervoor besproken, voldoende steun voor het door verweerder ingenomen standpunt.
10. Ter zitting is aan de orde gesteld en besproken dat er verschil van inzicht bestaat tussen de door verweerder ingeschakelde deskundigen enerzijds en de behandelend arts Sakarya anderzijds. De rechtbank overweegt dat de waarde van het oordeel van de behandelend (basis-)arts over de belastbaarheid van haar patiënt, mede ook vanwege haar relatie met die patiënt, niet op één lijn gesteld kan worden met dat van de door verweerder ingeschakelde adviseurs. Daarenboven behoort het rapporteren over de psychische gesteldheid tot de specifieke deskundigheid van laatstgenoemden, zodat de rechtbank aan hun verslag en advies doorslaggevende betekenis toekent.
11. Aldus komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder bij het bestreden besluit de primaire beslissing van 12 oktober 2011 terecht en op goede gronden in stand heeft gelaten. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
12. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling, noch om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
13. Beslist wordt als volgt.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, en mr. Y.S. Klerk en mr. M. van den Brink, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
<b>Rechtsmiddel</b>
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.