RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 september 2012 in de zaak tussen
DIT Technical Services 1 B.V., te 's-Hertogenbosch, eiseres,
(gemachtigde: L.A.M. de Groot Heupner),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam, verweerder,
(gemachtigde: drs. P.M. Klootwijk).
Bij besluit van 26 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de plicht van eiseres tot het betalen van ziekengeld jegens [naam A] (hierna: werknemer) verlengd tot 20 juli 2012, omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 28 oktober 2011 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2012. Partijen zijn verschenen bij hun respectieve gemachtigden.
1. De rechtbank overweegt allereerst dat het primaire besluit niet uitmunt in duidelijkheid.
Dit besluit is namelijk gericht aan de gemachtigde van eiseres, FlexCom4, en bevat vervolgens een tekst waaruit kan worden opgemaakt dat de sanctie in de vorm van een verplichting het ziekengeld door te betalen (hierna: ziekengeldsanctie) niet aan eiseres maar aan haar gemachtigde wordt opgelegd. De rechtbank zal aan deze onduidelijkheid echter geen consequenties verbinden aangezien eiseres noch haar gemachtigde hierdoor in verwarring is gebracht. Beiden gaan er immers vanuit dat de ziekengeldsanctie is opgelegd aan eiseres.
2. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat FlexCom4 in haar bezwaarschrift niet (nadrukkelijk) heeft aangegeven dat zij bezwaar maakt namens eiseres. Ook hieraan zal de rechtbank geen consequenties verbinden. Daarbij wijst de rechtbank op de zich in het dossier bevindende correspondentie waaruit blijkt dat verweerder ermee bekend is dat FlexCom4 optreedt als gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft dan ook juist gehandeld door het bezwaar van 6 juni 2011 op te vatten als zijnde ingediend namens eiseres.
3. Gelet op voorgaande overwegingen komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Bij deze beoordeling neemt de rechtbank de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
4. Eiseres is een uitzendbureau en eigen risicodrager voor de Ziektewet (ZW). De werknemer was uitgeleend aan het bedrijf [bedrijf] en was werkzaam als lasser/ijzerbewerker. Op 24 juli 2009 heeft hij zich ziek gemeld.
5. Verweerder heeft de werknemer per 30 juli 2010 hersteld verklaard. Het hiertegen door de werknemer gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 30 november 2010 gegrond verklaard in die zin dat de werknemer met ingang van 17 november 2010 hersteld wordt verklaard. Nadat de werknemer beroep heeft ingesteld, heeft verweerder op 3 februari 2011 een nieuw besluit op bezwaar genomen en de werknemer per 17 november 2010 onveranderd arbeidsongeschikt geacht.
Op 28 maart 2011 heeft de werknemer een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
6. Bij bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Van eiseres mocht worden verwacht dat zij, nadat zij kennis had genomen van het besluit op bezwaar van 3 februari 2011, re-integratie inspanningen zou gaan verrichten. Nu eiseres dit in het geheel niet heeft gedaan is verweerder van mening dat eiseres het ziekengeld voor maximaal een jaar moet doorbetalen.
7. Eiseres heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft daarbij gewezen op een gesprek tussen medewerkster [naam B] van FlexCom4 en medewerker [naam C] van verweerder, dat plaatsvond op 31 maart 2011. Tijdens dit gesprek zou [naam C] (onder meer) hebben medegedeeld dat er geen re-integratietoets zou worden gedaan. Verweerder heeft erkend dat deze mededeling is gedaan.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat sprake moet zijn van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van de zijde van het bevoegde orgaan, wil een beroep op het vertrouwensbeginsel in rechte kunnen worden gehonoreerd (zie onder meer de uitspraak van 22 januari 2009, LJN: BH1665).
9. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een toezegging in voormelde zin. Daarbij stelt zij vast dat het primaire besluit is genomen door [naam C] zodat aangenomen wordt dat hij een tot beslissen bevoegd persoon is. Verweerders standpunt dat een toezegging schriftelijk moet zijn gedaan, volgt de rechtbank niet. Daarbij wijst de rechtbank op de uitspraak van de CRvB van 10 mei 2012, LJN: BW6851, waaruit onmiskenbaar blijkt dat een dergelijk vereiste niet (meer) wordt gesteld.
10. Ook de stelling van verweerder dat eiseres en FlexCom4 van de betreffende verplichtingen op de hoogte moeten zijn geweest, treft geen doel. Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat verweerder met deze stelling eraan voorbij gaat dat ook zijn medewerkers niet geheel van de betreffende regelgeving op de hoogte waren, terwijl verweerder bij uitstek als de - op dit gebied - deskundige instantie moet worden gezien. Hierbij wijst de rechtbank erop dat, naast [naam C], ook verweerders arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep en de medewerker die het bestreden besluit heeft genomen, zijn uitgegaan van een onjuiste wettelijke grondslag. Eerst in het verweerschrift van 4 juni 2012 heeft verweerder het juiste artikel genoemd, namelijk artikel 26, derde lid, van de Wet WIA. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet kan worden tegengeworpen dat zij en FlexCom4 hadden moeten beseffen dat de bewuste toezegging niet juist was.
11. Voorts wijst de rechtbank erop dat tijdens een groot deel van de wachttijd procedures plaatsvonden waardoor het eiseres pas begin februari 2011 duidelijk kon zijn dat de werknemer moest worden gere-integreerd. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een bijzondere omstandigheid die er mede aan bijdraagt dat eiseres op verweerders toezegging mocht vertrouwen. Immers, vanaf voormeld moment in 2011 resteerden nog maar ongeveer vijf maanden van de wachttijd. Nu dit een vrij beperkte periode is om de werknemer te kunnen re-integreren, komt het de rechtbank niet vreemd voor dat eiseres erop vertrouwde dat in dit geval geen re-integratietoets zou worden uitgevoerd.
12. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting nog gesteld dat eiseres ook vóór het moment dat de toezegging werd gedaan enige tijd geen re-integratie activiteiten heeft verricht. Deze stelling (die dan betrekking zou hebben op de, relatief korte, periode tussen het moment dat eiseres bekend werd met het besluit van 3 februari 2011 en het moment van de toezegging) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt dat na de toezegging ruim drie en een halve maand van de wachttijd – en daarmee van de re-integratieplicht - resteerde. Gelet hierop ziet de rechtbank in ieder geval voor die periode geen grond voor het oordeel dat de toezegging niet gedragsbepalend kan zijn geweest.
13. Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt. Het bestreden besluit, waarbij de plicht tot het doorbetalen van ziekengeld is gehandhaafd, kan daarom geen stand houden. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
14. Omdat de rechtbank van oordeel is dat geen aanleiding bestaat voor het opleggen van een sanctie aan eiseres, ziet zij aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf in de zaak te voorzien door verweerders primaire besluit te herroepen, zodat aan eiseres alsnog geen sanctie wordt opgelegd. De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
15. De overige beroepsgronden van eiseres kunnen onbesproken blijven.
16. Eiseres heeft gevorderd verweerder te veroordelen tot schadevergoeding, bestaande uit de terugbetaling van het door eiseres als gevolg van de ziekengeldsanctie aan de werknemer doorbetaalde ziekengeld. De rechtbank wijst deze vordering toe en draagt verweerder op aan eiseres te vergoeden het ziekengeld dat aan de werknemer is betaald op grond van de ZW in verband met de opgelegde ziekengeldsanctie, vermeerderd met de eventueel over dat ziekengeld opgebouwde vakantietoeslag en betaalde werkgeverslasten.
17. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
. 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
. 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
. waarde per punt € 437,00;
. wegingsfactor 1.
De rechtbank zal verweerder niet veroordelen in de proceskosten die eventueel gemaakt zijn in de bezwaarfase, omdat niet aan alle in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb gestelde eisen is voldaan. Met name heeft eiseres het bestuursorgaan niet verzocht om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten.
18. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht van € 302,00 dient te vergoeden.
19. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 26 mei 2011;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de schade als hiervoor is aangegeven;
- gelast verweerder aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht van € 302,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,00.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als voorzitter en mr. M. van den Brink en mr. J.D. Streefkerk als leden in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Laro als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012.
Griffier Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
<b>Rechtsmiddel</b>
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.