ECLI:NL:RBSHE:2010:BO4432

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-2346
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking van videobeelden tijdens demonstratie Nederlandse VolksUnie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 2 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, en verweerder, de korpsbeheerder van de Politie Brabant-Noord, vertegenwoordigd door mr. M.A. Bouwman en A.L.J. van de Wetering. Eiser had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om afschriften van documenten en videobeelden die betrekking hadden op een demonstratie van de Nederlandse Volks Unie (NVU) in Oss op 31 mei 2008. Verweerder heeft een deel van de gevraagde informatie geweigerd, onder andere op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob, dat de openbaarmaking van informatie kan uitsluiten als dit in strijd is met de opsporing en vervolging van strafbare feiten, of de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen kan schaden.

De rechtbank heeft de weigering van verweerder om de helikopterbeelden en andere videobeelden openbaar te maken, bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de politie, zoals het waarborgen van de openbare orde en het beschermen van de tactieken van de politie, zwaarder wogen dan het belang van openbaarheid. Eiser had aangevoerd dat de weigering om bepaalde documenten openbaar te maken inconsistent was, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder consistent had gehandeld door de namen van ambtenaren die al openbaar waren, ook in andere documenten openbaar te maken.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet konden slagen en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank zag geen aanleiding om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen of om verweerder te verplichten het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/2346
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2010
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. H. van Drunen,
tegen
de korpsbeheerder van de Politie Brabant-Noord,
te ‘s-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigden mr. M.A. Bouwman en A.L.J. van de Wetering.
Procesverloop
Bij brief van 30 mei 2008 heeft eiser - kort gezegd - verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht afschriften te verstrekken van alle documenten die betrekking hebben op de voorgenomen demonstratie van de Nederlandse Volks Unie (NVU) in Oss op 31 mei 2008. Eiser heeft tevens verzocht om alle video- en fotobeelden die van de demonstratie door de politie zullen worden gemaakt, alsmede om geluidopnames en banden van het portofoonverkeer. Bij schrijven van 31 mei 2008 heeft eiser zijn verzoek herhaald ten aanzien van de demonstratie zoals die heeft plaatsgehad.
Bij besluiten van 17 december 2008 en 12 februari 2009 heeft verweerder het verzoek van eiser deels ingewilligd en deels afgewezen.
Bij besluit van 15 juni 2009 heeft verweerder het tegen bedoelde besluiten gemaakte bezwaar van eiser, conform het advies van de Bezwarencommissie AWB van de politieregio Brabant-Noord, gedeeltelijk gegrond verklaard en besloten alsnog (delen van) informatie te verstrekken. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Ten aanzien van de documenten waarop het verzoek om openbaarmaking betrekking heeft, heeft verweerder de mededeling gedaan als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 24 augustus 2009 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Bij brief van 27 augustus 2009 heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op de grondslag van die stukken uitspraak te doen.
Ten aanzien van één van de door verweerder ingezonden cd-roms met videobeelden heeft de rechtbank geconstateerd dat deze geen betrekking heeft op het onderhavige verzoek van eiser en dus niet behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank heeft deze cd-rom aan verweerder teruggezonden.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 september 2010, waar eiser niet is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. In dit geding is aan de orde of het besluit van 15 juni 2009 in rechte stand kan houden.
2. Aan de weigering om tot openbaarmaking van alle gevraagde gegevens over te gaan heeft verweerder – kort gezegd – artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, d, e en g, van de Wob ten grondslag gelegd.
3. Eiser heeft daartegen in beroep in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder grote delen van documenten geheim heeft gehouden op twee gronden, te weten de gronden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob. Deze gronden sluiten elkaar echter uit, zodat verweerder per passage dient aan te geven welke grond exact van toepassing is. Dat is niet gebeurd.
In de tweede plaats heeft eiser aangevoerd dat onder de geweigerde documenten zich delen van verslagen van gesprekken met leden van/de leiding van de VNU bevinden. Er is echter geen reden om de inhoud van gesprekken met andere burgers geheim te houden, althans niet aannemelijk is dat openbaarmaking daarvan het politieoptreden kan bemoeilijken.
Ten derde heeft eiser aangevoerd dat aangezien de demonstratie inmiddels voorbij is, niet valt in te zien welk belang nog gemoeid is met de geheimhouding van de locatie van de parkeerplaats waar voorafgaand aan de demonstratie verzameld werd.
In de vierde plaats heeft eiser aangevoerd dat verweerders weigering om beelden gemaakt vanuit de politiehelikopter ter beschikking te stellen onvoldoende is gemotiveerd, omdat van een eerdere demonstratie die beelden wél openbaar zijn gemaakt. Eiser meent overigens dat verweerder aan de c- en d-grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob inmiddels ook de e-grond heeft toegevoegd. Op dit punt is eiser op grond van jurisprudentie tot de conclusie gekomen dat deelnemers aan een demonstratie een deel van hun persoonlijke levenssfeer hebben opgegeven, zodat ook verweerder daarop geen beroep kan doen.
In de vijfde plaats heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder met betrekking tot de verstrekking van namen van officieren van justitie een inconsistent beleid voert. Die namen worden de ene keer wel gegeven en de andere keer niet.
In de zesde plaats heeft eiser aangevoerd dat verweerder heeft nagelaten een beslissing te nemen op zijn verzoek tot afgifte van afschriften van kopieën van identiteitsbewijzen van personen die op de dag van de demonstratie zijn gecontroleerd en de overige videobeelden en dat er evenmin processen-verbaal zijn overgelegd van aangehouden demonstranten.
In de zevende plaats heeft eiser aangevoerd dat verweerder stukken, waaronder de hiervoor genoemde stukken, zonder enige vorm van motivering heeft geweigerd.
4. Het wettelijk kader luidt als volgt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob, voor zover hier van belang, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(..)
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. (..);
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de documenten waarop het verzoek van eiser betrekking heeft.
7. Aangaande eisers eerste beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraak van 3 februari 2010, www.rechtspraak.nl, LJN: BL1844) volgt dat de Wob zich er in zijn algemeenheid niet tegen verzet dat meer belangen als vermeld in artikel 10, tweede lid, aan de weigering een aantal documenten openbaar te maken ten grondslag worden gelegd. Eiser heeft onvoldoende geconcretiseerd dat en waarom in dit geval het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van de inspectie, controle en het toezicht door bestuursorganen elkaar uitsluiten. De beroepsgrond faalt dus.
8. De rechtbank stelt vast dat eisers tweede beroepsgrond ziet op het verslag van het gesprek dat op 28 mei 2008 tussen de politie en de partijvoorzitter van de VNU is gevoerd. Verweerder heeft dit document op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob slechts gedeeltelijk openbaar gemaakt, omdat het voor de politie belangrijk is om voorafgaand aan de demonstratie met een groepering overleg te hebben over onder meer de achtergronden, verwachtingen, standpunten en risico’s en verweerder vreest dat de politie hieromtrent minder of geen informatie zal verkrijgen indien de aanvrager van een demonstratie er rekening mee moet houden dat de door hem verstrekte informatie algemeen bekend zal worden. Zonder die informatie zal volgens verweerder het optreden van de politie en de opsporing van strafbare feiten bij een toekomstige operatie worden bemoeilijkt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op zijn hiervoor weergegeven motivering, in redelijkheid de desbetreffende passages heeft kunnen weigeren op grond van de door hem ingeroepen weigeringsgronden. Dit betekent dat de beroepsgrond faalt.
9. Eisers beroepsgrond aangaande de weigering van verweerder om de locatie van de parkeerplaats, waar de politiemensen met hun dienstwagens en privé-auto’s voorafgaand aan de demonstratie hebben verzameld, openbaar te maken, faalt eveneens. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank openbaarmaking van deze informatie kunnen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, ter voorkoming van onevenredige benadeling van de betrokken politieagenten. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn redenering dat bij openbaarmaking van de locatie van de parkeerplaats in het geval van toekomstige demonstraties het risico op vernielingen van bedoelde auto’s te groot is. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van openbaarheid van deze informatie niet zo zwaar weegt, dat van verweerder gevergd kan worden dat hij de parkeerplaats ter voorkoming van vernielingen bij toekomstige demonstraties in Oss gaat bewaken.
10. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beoordeling van eisers beroepsgrond aangaande de helikopterbeelden. Verweerder heeft een deel van de vanuit een helikopter gemaakte videobeelden geweigerd openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob, omdat volgens verweerder uit die beelden de organisatie, inzet en tactieken van de politie kunnen worden afgeleid. Deze beelden tonen een overzicht van de opstelling en acties van politiefunctionarissen naar aanleiding van wat er op de grond gebeurt. Als dergelijke informatie openbaar wordt, kan dat naar de mening van verweerder het optreden van de politie in de toekomst bemoeilijken, wat ook de openbare orde in gevaar zou kunnen brengen. Aan genoemde belangen komt een zodanig gewicht toe dat openbaarmaking achterwege dient te blijven, aldus verweerder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat die beelden een overzicht van de opstelling en acties van politiefunctionarissen tonen en laten zien waar wel of juist geen politie-inzet is en in welke mate en/of vorm. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op zijn hiervoor weergegeven motivering, de onder c en d van het tweede lid, van artikel 10 van de Wob genoemde belangen in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van openbaarheid van deze gegevens. Daarbij acht de rechtbank met verweerder van belang dat de NVU in de toekomst wellicht nogmaals een demonstratie in de regio Brabant-Noord in het algemeen en in het centrum van Oss in het bijzonder zal organiseren en dat openbaarmaking van de tactieken die de politie gebruikt er niet toe mag leiden dat in dat geval de openbare orde in gevaar kan komen. Eisers - niet onderbouwde - stelling dat het Korps landelijke politiediensten van een eerdere demonstratie wel helikopterbeelden heeft verstrekt en ook verweerder daarom tot openbaarmaking van de thans gevraagde beelden moet overgaan, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder dient immers zelf van geval tot geval een belangenafweging te maken en het enkele feit dat een ander bestuursorgaan bij de beoordeling van een ander verzoek op grond van de Wob de belangenafweging in het voordeel van het belang van de openbaarheid van de helikopterbeelden is uitgevallen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de thans door verweerder gemaakte belangenafweging onjuist is.
Tot slot berust eisers stelling als zou verweerder aan de weigering de helikopterbeelden openbaar te maken ook artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten grondslag hebben gelegd, op een onjuiste lezing van het besluit van 12 februari 2009 en het besluit van 15 juni 2009. Deze beroepsgrond faalt derhalve eveneens.
11. Voor zover eiser in zijn beroepschrift eveneens heeft beoogd te betogen dat verweerder de videobeelden gemaakt door het straatteam van de politie Brabant-Noord en de camerawagen van de Mobiele Eenheid van de politieregio Utrecht niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het besluit van 12 februari 2009 en het besluit van 15 juni 2009 blijkt dat verweerder aan zijn weigering deze beelden openbaar te maken artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d en e, van de Wob ten grondslag heeft gelegd. Aan de eerst ter zitting namens verweerder naar voren gebrachte stelling als zou verweerder ook de c-grond van genoemd artikel aan de weigering ten grondslag hebben gelegd, gaat de rechtbank dan ook voorbij.
12. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de videobeelden vrijwel voortdurend wordt ingezoomd op personen en kentekens, waarbij zowel deelnemers en toeschouwers herkenbaar in beeld zijn gebracht. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat met betrekking tot deze beelden geen sprake is van relevante perioden van min of meer statische opnamen op afstand van grotere groepen personen zonder dat van individualisering sprake is. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de personen die aan de demonstratie deelnamen daarmee de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer in zoverre hebben prijsgegeven, reeds omdat, zoals de Afdeling in haar uitspraak van 30 december 2009 (www.rechtspraak, LJN:BK7991) heeft overwogen, het voor een beperkte duur en een beperkt publiek in de openbaarheid treden bij een publieke manifestatie niet kan worden gelijkgesteld aan de niet in tijd begrensde of aan plaats gebonden openbaarheid voor een ieder die het gevolg is van openbaarmaking op grond van de Wob. Aan de verwijzing van eiser naar uitspraken van de rechtbank Roermond gaat de rechtbank, gelet op genoemde uitspraak van de Afdeling, voorbij. De rechtbank kan verweerder daarnaast volgen waar verweerder stelt dat de beelden inzicht geven in de handelwijze en tactieken van de politie voorafgaand aan en tijdens een evenement als het onderhavige. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid de belangen van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van inspectie, controle en toezicht zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van openbaarheid van de videobeelden. Ook deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
13. Ten aanzien van eisers beroepsgrond inhoudende dat bij de besluitvorming van verweerder consistentie ontbreekt wat betreft het openbaar maken van namen van ambtenaren - niet zijnde politieambtenaren - overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft bij zijn beslissing op bezwaar in die zin consistentie aangebracht door de namen van ambtenaren die al in enig document waren vermeld ook in de overige documenten openbaar te maken. Namen van ambtenaren die in het geheel nog niet aan de openbaarheid waren prijsgegeven, heeft verweerder op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob geweigerd openbaar te maken. De rechtbank acht deze handelwijze van verweerder zorgvuldig en consistent. Aangezien eiser voorts in beroep geen specifieke documenten heeft genoemd waarin verweerder volgens eiser inconsistent heeft gehandeld, faalt deze beroepsgrond evenzeer.
14. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat eisers stelling, als zou verweerder nog immer niet hebben beslist op zijn verzoek om afschriften te verstrekken van kopieën van identiteitsbewijzen of aantekeningen van personen die zijn gecontroleerd op identiteitsgegevens op de dag van de demonstratie, overige videobeelden en de processen-verbaal van de aangehouden demonstranten, feitelijke grondslag mist. Verweerder heeft ten aanzien van genoemde stukken immers bij besluit van 12 februari 2009 beslist. Ook deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
15. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder bepaalde stukken zonder enige vorm van motivering heeft geweigerd openbaar te maken.
16. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten of om verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
18. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E.M. de Stigter, als voorzitter en mr. M.L.P. van Cruchten en mr. A. Venekamp als leden in tegenwoordigheid van mr. drs. J.J.M. Goosen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2010.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: