ECLI:NL:RBSHE:2008:BD7157

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3148
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van beroep na mediation en vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 16 juni 2008 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die vertegenwoordigd werd door mr. B. Drossaert, had een verzoek ingediend bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om vergoeding van kosten die hij had gemaakt in een procedure betreffende zijn uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG). De rechtbank diende te beoordelen of eiser ontvankelijk was in zijn beroep, nadat partijen een vaststellingsovereenkomst hadden gesloten in het kader van mediation.

De rechtbank overwoog dat eiser zijn beroep niet had ingetrokken, ondanks de gesloten overeenkomst. De rechtbank stelde vast dat er geen procesbelang meer bestond, aangezien de vaststellingsovereenkomst partijen bindt en er geen aanwijzingen waren dat deze tot stand was gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden. Eiser had weliswaar klachten ingediend tegen de mediator, maar deze betroffen niet de gedragingen tijdens de mediation zelf.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens het vervallen van het procesbelang. De rechtbank zag geen aanleiding om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen of om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Y.S. Klerk als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 16 juni 2008. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/3148
Uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juni 2008
inzake
[eier],
te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. B. Drossaert, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Eiser heeft in zijn brief van 14 maart 2005 verweerder verzocht hem de kosten die hij heeft gemaakt in een procedure betreffende zijn uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), te weten € 350,00, te vergoeden.
Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft verweerder laten weten bereid te zijn € 3,84 te vergoeden tegen finale kwijting. Verweerder heeft overwogen dat kosten die verband houden met het instellen van beroep en hoger beroep, niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 26 september 2005 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Partijen hebben vervolgens ingestemd met mediation. In dat kader hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. De rechtbank heeft eiser gevraagd of hij zijn beroep wenst in te trekken. Eiser heeft daarop negatief geantwoord.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 juni 2008, waar eiser is verschenen in persoon. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of eiser kan worden ontvangen in zijn beroep.
2. Eiser heeft met zijn brieven van 4 januari 2007 en 3 juni 2008 de rechtbank laten weten dat hij na afloop van de mediation-procedure onjuiste handelingen door de mediator heeft geconstateerd. Hij heeft daarom een klacht tegen de mediator ingediend bij de Tuchtcommissie van de Stichting Tuchtrechtspraak Mediators. Tegen de uitspraak van de Tuchtcommissie heeft hij beroep ingesteld bij het College van Beroep van de Stichting Tuchtrechtspraak Mediators. Lopende deze procedure wil hij zijn beroep niet intrekken.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Eiser en verweerder zijn dus in beginsel gebonden aan hetgeen zij in de mediation-procedure zijn overeengekomen en hebben neergelegd in de vaststellingsovereenkomst. Dat zou pas anders kunnen zijn als zou moeten worden gezegd dat de overeenkomst door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. De overeenkomst is dan vernietigbaar. Van dergelijke gebreken in de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft ter zitting gezegd dat de vaststellingsovereenkomst hem is opgedrongen door de mediator. De rechtbank heeft echter geen aanknopingspunt om te stellen dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden van de zijde van de mediator. Daartoe wijst zij erop dat de klacht die eiser bij de Tuchtcommissie heeft ingediend zich niet uitstrekt tot gedragingen van de mediator tijdens het mediation-proces, maar uitsluitend de door de mediator nadien gedeclareerde uren. Bovendien heeft de rechtbank ook uit de uitlatingen van eiser ter zitting niet kunnen opmaken dat de mediator ontoelaatbare druk op eiser heeft uitgeoefend om in te stemmen met hetgeen door verweerder werd aangeboden. Zo heeft eiser gezegd dat de mediator de overeenkomst “een beetje min of meer heeft opgedrongen” en dat “dwang” een te groot woord is om het gedrag van de mediator te typeren.
5. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en dat thans geen belang meer bestaat bij een beoordeling van het door eiser ingestelde beroep. Wegens het vervallen van het procesbelang moet het beroep daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. Y.S. Klerk als voorzitter en mr. A.J. Schaap en mr. M.T. van Vliet als leden in tegenwoordigheid van E.H.J.M.T. van der Steen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2008.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: