ECLI:NL:RBSGR:2012:BX5596

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
419268 / HA RK 12-254 Wrakingnummer 2012/34
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in belastingzaak met betrekking tot het project 'Bank Zonder Naam'

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters I. Obbink-Reijngoud en T. van Rij van de rechtbank 's-Gravenhage, sector bestuursrecht. Het verzoek tot wraking is gedaan naar aanleiding van eerdere uitspraken van deze rechters in vergelijkbare zaken die verband houden met het project 'Bank Zonder Naam', waarbij de Belastingdienst onderzoek heeft gedaan naar buitenlandse bankrekeningen van Nederlandse belastingplichtigen. Verzoeker stelde dat de rechters zich al een oordeel hadden gevormd over de rechtsvragen en feiten die ook in zijn zaak aan de orde waren, wat zou kunnen leiden tot vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet tijdig is ingediend, aangezien verzoeker op 9 maart 2012 op de hoogte was gesteld van de samenstelling van de meervoudige kamer, maar pas op de zitting van 15 mei 2012 het wrakingsverzoek heeft ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechters eerder uitspraken in soortgelijke zaken hebben gedaan, niet voldoende is om aan te nemen dat zij niet onpartijdig zouden zijn. De wrakingskamer verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden.

De beslissing is op 9 juli 2012 openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. I.D. Bellaart, F.J. Verbeek en A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, in aanwezigheid van griffier mr. M. Gest. De zaak is van belang voor de toepassing van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dat voorschrijft dat een verzoek tot wraking tijdig moet worden ingediend.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/34
rekestnummer: 419268/ HA RK 12-254
zaaknummers: AWB 11/9706 t/m -9713, AWB 11/9715, AWB 11/9717, AWB 11/9719 t/m -9723 en AWB 11/9726
datum beslissing: 9 juli 2012
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen verzoeker,
gemachtigde: mr. S. Bharatsingh,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden/ Kantoor Den Haag,
hierna: de inspecteur,
strekkende tot wraking van:
mrs. I. Obbink-Reijngoud en T. van Rij, rechters in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector bestuursrecht, afdeling belastingzaken.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
De Belastingdienst heeft in het kader van het project "Bank Zonder Naam" onderzoek gedaan naar gelden op buitenlandse bankrekeningen ten name van Nederlandse belastingplichtigen. Aan verzoeker zijn in het kader van dit project navorderingsaanslagen opgelegd. De daartegen ingediende bezwaren zijn door de inspecteur afgewezen. Namens verzoeker heeft gemachtigde mr. S. Bharatsingh (verder te noemen: de gemachtigde) daartegen beroepschriften ingediend bij de rechtbank.
De beroepschriften zouden op 15 mei 2012 te 12.30 uur worden behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage, sector bestuursrecht, in welke kamer mrs. I. Obbink-Reijngoud, M.A. Dirks en T. van Rij zitting hadden. Op die zitting stond daaraan voorafgaand de behandeling van beroepschriften van andere cliënten van de gemachtigde ([verzoeker] en [verzoekster], zie wrakingnummer 2012/30) gepland, welke beroepschriften eveneens zijn ingediend naar aanleiding van navorderingsaanslagen die in het kader van het "Bank Zonder Naam"-project van de Belastingdienst waren opgelegd.
Bij aanvang van de behandeling van die beroepschriften heeft de gemachtigde mrs Obbink-Reijngoud en Van Rij gewraakt en daarbij aangegeven dat het wrakingsverzoek ook betrekking heeft op de procedure van verzoeker. De behandeling van de beroepschriften is uitgesteld in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer op het wrakingsverzoek.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 25 juni 2012 is het wrakingsverzoek ter openbare zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoeker is de gemachtigde verschenen, die het wrakingsverzoek aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen heeft toegelicht. Mede namens mrs. Dirks en Van Rij heeft mr. Obbink-Reijngoud de wrakingskamer medegedeeld dat geen van de rechters van de meervoudige kamer zal verschijnen. Bij dit schrijven is gevoegd een schriftelijke reactie d.d. 1 juni 2012 van voornoemde drie rechters op het wrakingsverzoek. Namens de inspecteur is verschenen mr. [X], die zich op het standpunt heeft gesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond is.
3. Het standpunt van verzoeker.
Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Mrs. Obbink-Reijngoud en Van Rij hebben deel uitgemaakt van een meervoudige kamer, die eerder uitspraken heeft gedaan op beroepschriften in soortgelijke zaken van het Project "Bank Zonder Naam", die door de gemachtigde bij de rechtbank zijn ingediend. In die zaken hebben zij beslist over dezelfde rechtsvragen en feiten die in het onderhavige beroepschrift aan de orde zijn. Dit betekent dat zij zich al een oordeel hebben gevormd over die rechtsvragen en feiten. Daardoor is er sprake van vooringenomenheid dan wel is bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat deze rechters niet in staat zullen zijn om zich los te maken van hun eerdere oordeel in een identieke zaak en om ten aanzien van dat eerdere oordeel nog een professionele distantie te betrachten. Aldus is de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker gewekt.
4. Het standpunt van de meervoudige kamer.
De meervoudige kamer stelt zich op het standpunt dat de enkele omstandigheid dat
mrs. Obbink-Reijngoud en Van Rij eerder uitspraken in soortgelijke zaken hebben gedaan, geen feit of omstandigheid vormt, die erop wijst dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde rechters schade zou kunnen leiden.
De meervoudige kamer stelt zich voorts op het standpunt dat in de uitnodiging voor de zitting van 15 mei 2012, die aangetekend is verzonden op 9 maart 2012, melding is gemaakt van de samenstelling van de meervoudige kamer. Het wrakingsverzoek lijkt daarom niet tijdig te zijn gedaan.
5. De ontvankelijkheid van verzoeker in het wrakingsverzoek
5.1. Artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aan dat verzoek ten grondslag liggen aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker is bij brief van 9 maart 2012 door de griffier van de rechtbank uitgenodigd voor de zitting, waarbij de namen van de behandelend rechters zijn medegedeeld.
De gemachtigde heeft echter pas op de zitting van 15 mei 2012 de wraking van mrs. Obbink-Reijngoud en Van Rij verzocht, hoewel de samenstelling van de meervoudige kamer hem ruim twee maanden eerder bekend was geworden. Dit betekent dat het verzoek niet tijdig is gedaan, zodat de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk zal verklaren in het verzoek tot wraking.
5.2. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer nog het volgende.
De enkele omstandigheid dat de gewraakte rechters in vergelijkbare zaken uitspraken hebben gedaan, brengt niet met zich mee dat zij niet onpartijdig zouden zijn. (Zie onder meer Europees Hof voor de Rechten van de Mens 24 maart 2009 LJN BI2981, Hoge Raad 5 maart 2010, LJN BL 6555 en Hoge Raad 13 april 2012, LJN BW1972).
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a mr. S. Bharatsingh;
• de inspecteur p/a mr. [X];
• mrs. I. Obbink-Reijngoud en T. van Rij.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, F.J. Verbeek en A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2012.