uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juli 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats],
(gemachtigde: mr. J.L. Plokker),
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: D.L. Swart).
Bij besluit van 17 november 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder het aan eiser gedane werkleeraanbod (WLA) in het kader van de Wet investeren in jongeren (Wij) met ingang van 28 oktober 2011 ingetrokken.
Bij besluit van 18 november 2011 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aan eiser toegekende inkomensvoorziening ingevolge de Wij met ingang van 28 oktober 2011 ingetrokken.
Bij besluit van 30 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 5 juni 2012.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De zaak is na de zitting van de enkelvoudige kamer verwezen naar de meervoudige kamer. Partijen hebben ermee ingestemd dat zonder nader onderzoek ter zitting uitspraak wordt gedaan.
1.1 Verweerder heeft eiser vanaf 8 april 2010 diverse keren een WLA ingevolge de Wij gedaan. Vanaf 8 april 2010 is aan eiser tevens een inkomensvoorziening ingevolge de Wij toegekend. Laatstelijk is per 21 juni 2011 een (herzien) WLA gedaan. Om daaraan concreet invulling te kunnen geven heeft verweerder eiser aangemeld bij Startbaan (Act4work) om gedurende 32 uur per week een re-integratietraject te volgen.
1.2 Eiser is op 27 oktober 2011 via Startbaan bij Act4Work gestart. Op 28 oktober 2011 heeft hij zich ziek gemeld. Op 28 oktober 2011 is door een sociaal rapporteur van de GGD getracht om een verzuimcontrole uit te voeren op het woonadres van eiser. Vervolgens heeft verweerder eiser bij brief van 10 november 2011 opgeroepen om op 14 november 2011 te verschijnen voor een hoor/wederhoor gesprek. Eiser heeft op deze oproep niet gereageerd.
1.3 Bij het primaire besluit I heeft verweerder het aan eiser gedane WLA per 28 oktober 2011 ingetrokken op grond van artikel 21, tweede lid, onder b, van de Wij. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen die zijn verbonden aan het WLA, aangezien hij zich vanaf zijn ziekmelding op 28 oktober 2011 niet meer heeft gemeld bij Startbaan. Ook heeft eiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn verzuim toe te lichten. Bij het primaire besluit II heeft verweerder de aan het WLA gekoppelde inkomensvoorziening met ingang van 28 oktober 2011 op grond van artikel 42, eerste lid, onder f, van de Wij ingetrokken.
Bij het bestreden besluit zijn de beide primaire besluiten gehandhaafd.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Volgens eiser kan hem geen enkel verwijt worden gemaakt van het feit dat hij niet langer aan het traject heeft meegedaan, nu hij voor langere tijd een ernstige griep heeft gehad. Hem kan voorts niet worden tegengeworpen dat hij hierover geen contact met verweerder heeft opgenomen. Voor zover eiser weet, is er geen verzuimcontroleur op zijn woonadres langs geweest en is evenmin een bericht achtergelaten. Hij heeft bovendien een week na zijn ziekmelding zelf telefonisch doorgegeven dat hij nog steeds ziek was in verband met een zware griep. Het enkele feit dat hij in een huis woont met meerdere bewoners en zijn post niet tijdig heeft ontvangen, maakt zijn afwezigheid op grond van ziekte niet zodanig verwijtbaar, dat gesproken kan worden van een gedraging waaruit ondubbelzinnig blijkt dat hij zijn verplichtingen uit het WLA niet wilde nakomen. Eiser doet voorts een beroep op het "beleid intrekken WLA en hoor/wederhoor." Uit dit door verweerder gehanteerde beleid komt naar voren dat wanneer een klant eenmaal gestart is op de voorziening, een maatregel dan een beter instrument vormt dan het direct intrekken van het WLA. Zijn gedrag had dus hooguit kunnen leiden tot het opleggen van een maatregel, aldus eiser.
3.1 Op 1 januari 2012 is de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van de deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) (hierna: Wijzigingswet Wwb en Wij) in werking getreden.
3.2 Ingevolge artikel 78t, vijfde lid, van de Wwb, zoals deze luidt sinds 1 januari 2011, wordt op een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op de datum van inwerkingtreding van de Wijzigingswet Wwb en Wij is ingediend tegen een door het college op grond van de Wij genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, beslist met toepassing van de Wij.
3.3 Eisers beroepschrift is gedateerd op 23 februari 2012. Gelet op artikel 78t, vijfde
lid, van de Wwb zou dan in dit geval in beginsel beslist dienen te worden met toepassing van de Wwb.
3.4 De rechtbank overweegt dat in de Wwb, anders dan in de Wij, niet is voorzien in een (separate) intrekkingsbevoegdheid van het WLA of hieraan gelijk te stellen voorziening en de daarbij behorende intrekkingsgronden. Dit heeft in een aantal zaken reeds geleid tot het oordeel dat in weerwil van artikel 78t, vijfde lid van de Wwb, nog dient te worden beslist aan de hand van de bepalingen in de Wij. De rechtbank is van oordeel dat dat ook in het onderhavige geval geldt. De rechtbank legt daaraan thans mede ten grondslag dat, nu zowel het primaire als het bestreden besluit zijn gebaseerd op de bepalingen van de Wij, een beoordeling van het bestreden besluit aan de hand van de bepalingen in de Wwb, zich niet goed verdraagt met de rechterlijke toetsing, die in beginsel ex-tunc moet plaatsvinden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 juni 2006, LJN: AX9529, met betrekking tot de invoeringswet Wet werk en bijstand (IWWB) in verband met de intrekking van de Algemene bijstandswet (Abw) per 1 april 2004. Artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a van de IWwb is nagenoeg gelijkluidend aan artikel 78t, vijfde lid, van de Wwb. In voornoemde uitspraak van 20 juni 2006 heeft de CRvB ten aanzien van het in artikel 21, eerste lid van de IWWB opgenomen overgangsrecht het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van de Raad komt aan het gegeven dat in artikel 21, eerste lid, aanhef, van de Invoeringswet Wwb (hierna IWWB) naast de term "bezwaarschrift" ook de term "beroepschrift" is opgenomen, geen betekenis toe. Het is immers niet goed denkbaar dat de wetgever heeft beoogd de rechterlijke ex tunc-toetsing van een met toepassing van de Abw genomen besluit (op bezwaar), te doen plaatsvinden met toepassing van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB). Artikel 21, eerste lid, van de IWWB moet daarom aldus worden begrepen, dat het - slechts - voorschrijft in welke gevallen het betrokken bestuursorgaan, in afwijking van de hoofdregel van onmiddellijke inwerkingtreding van de WWB, bij de beslissing op bezwaar niettemin nog toepassing dient te geven aan de Abw."
3.5 Het voorgaande betekent dat in het onderhavige beroep, bij de beoordeling van de vraag of verweerder het WLA en de inkomensvoorziening heeft mogen intrekken, de regels van de Wij van toepassing zijn.
3.6 In artikel 21 (herziening en intrekking WLA), aanhef en onder b van de Wij, is bepaald dat het college een aan de jongere gedaan WLA kan intrekken of herzien, indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 en hem dit te verwijten valt.
3.7 Ingevolge het in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 45, aanhef, onderdeel d, van de Wij, is de jongere verplicht mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden gericht op zijn arbeidsinschakeling. In het eveneens in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 44 van de Wij, is bepaald dat de jongere het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden doet waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij van invloed kunnen zijn op een WLA en dat hij verplicht is aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die nodig is voor het uitvoeren van de wet.
3.8 Ingevolge artikel 42, eerste lid, onder f van de Wij bestaat geen recht op de inkomensvoorziening indien het WLA op grond van artikel 21 is ingetrokken.
4.1 Voorop gesteld wordt dat eiser niet wordt verweten dat hij zich ziek heeft gemeld. Eiser wordt verweten dat hij na zijn ziekmelding in het geheel geen contact meer met verweerder heeft opgenomen. Eisers stelling dat hij na zijn ziekmelding telefonisch contact met zijn consulent of andere medewerker heeft opgenomen, vindt dit geen steun in de voorhanden zijnde stukken. Uit de beschikbare stukken komt wel naar voren dat eiser na zijn ziekmelding op 28 oktober 2011 op diezelfde dag tijdens een verzuimcontrole door de sociaal rapporteur van de GGD niet thuis is aangetroffen. Voor zover door eiser wordt weersproken dat de sociaal rapporteur aan zijn deur is geweest en een brief heeft achtergelaten op zijn verblijfadres, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen is vermeld in de verzuimrapportage van de sociaal rapporteur van 31 oktober 2011 naar aanleiding van zijn bezoek aan het adres van eiser en de door verweerder bij brief van 30 mei 2012 uiteengezette werkwijze van een verzuimcontroleur tijdens een verzuimcontrole. Verder heeft eiser op de schriftelijke oproep van verweerder om op 14 november 2011 voor een hoor- en wederhoor gesprek te verschijnen niet gereageerd. Dat hij de brief waarin hij werd opgeroepen voor het gesprek op 14 november 2011 te laat heeft ontvangen, omdat deze waarschijnlijk een tijd heeft gelegen bij zijn andere medebewoners, dient voor zijn risico te komen. Dat eiser gedurende een periode van vijf weken ziek is geweest als gevolg van een zware griep heeft hij voorts niet aannemelijk gemaakt met een medische verklaring. Aan de verklaring van zijn moeder kan daarom geen betekenis worden toegekend.
4.2 Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser niet heeft voldaan aan de uit hoofdstuk 5 van de Wij voortvloeiende verplichtingen en dat hem hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Verweerder was dan ook bevoegd het WLA bij het bestreden besluit met ingang van op 28 oktober 2011 op grond van artikel 21, aanhef en onder b, van de Wij in te trekken.
4.3 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft mogen maken. Voor zover eiser betoogt dat verweerder in zijn geval had moeten volstaan met het opleggen van een maatregel, slaagt dit betoog niet. Vast staat dat aan eiser al twee keer een maatregel is opgelegd, op de grond dat hij zich niet aan de bij het WLA behorende verplichtingen heeft gehouden. Deze maatregelbesluiten staan in rechte vast en kunnen in deze procedure niet meer ter discussie staan. Dat verweerder na deze eerdere maatregelen, nu tot intrekking van het WLA is overgegaan acht de rechtbank niet in strijd met verweerders beleid, noch onredelijk,
te minder nu eiser niet is verschenen op het hoor/wederhoorgesprek.
4.4 Nu de intrekking van het WLA standhoudt, volgt daaruit tevens dat verweerder terecht het recht van eiser op een inkomensvoorziening op grond van artikel 42, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wij per gelijke datum heeft ingetrokken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. C.T. Aalbers, D. Aarts en M.P. de Valk, rechters, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2012.
Afschrift verzonden naar partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.