ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9203

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1899 en 12/1900
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van vervoersvoorzieningen op basis van medisch advies in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 juni 2012 uitspraak gedaan over de beëindiging van een vervoersvoorziening voor eiseres, die een rolstoelbus in bruikleen had. De rechtbank behandelt twee beroepen van eiseres, die zich verzet tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had in 1998 een rolstoelbus toegewezen gekregen, maar na een ambtshalve controle in 2011 concludeerde verweerder dat de medische noodzaak voor deze voorziening niet langer aanwezig was. Eiseres had een aanvraag ingediend voor vervanging van de rolstoelbus, maar deze werd afgewezen. Verweerder stelde dat eiseres gebruik kon maken van collectief aanvullend vervoer, wat door eiseres werd betwist.

De rechtbank oordeelt dat het medisch advies van de GGD Den Haag, dat concludeerde dat eiseres met individueel taxivervoer met begeleiding voldoende in haar vervoersbehoefte wordt gecompenseerd, op goede gronden aan de besluiten ten grondslag is gelegd. Eiseres heeft de juistheid van dit advies niet weerlegd. De rechtbank verklaart het beroep met registratienummer AWB 12/1899 niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Het beroep met registratienummer AWB 12/1900 wordt ongegrond verklaard, omdat de rechtbank geen aanleiding ziet om het medisch advies te betwijfelen. De wens van eiseres en haar gezin om gezamenlijk te reizen, wordt niet als voldoende reden gezien om de rolstoelbus toe te kennen.

De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling en dat de beslissing in het openbaar is uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1899 en 12/1900
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2012 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats],
(gemachtigde: mr. M.J. Hulsbosch),
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Siemerink).
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2011 heeft verweerder de aan eiseres toegekende voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bestaande uit een bruikleenauto met ingang van 1 december 2011 beëindigd. Daarnaast is bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum de vergoeding van de vervoerskosten van de bruikleenauto beëindigd.
Bij afzonderlijk besluit van 21 oktober 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van een vervoersvoorziening in het kader van de Wmo bestaande uit een bruikleenauto afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2012 heeft verweerder het bezwaar tegen de beëindiging van het gebruik van de bruikleenauto en de vergoeding van de vervoerskosten per 1 december 2011 gegrond verklaard en de beëindigingsdatum gewijzigd in 23 februari 2012.
Bij besluit van 24 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van een bruikleenauto gedeeltelijk gegrond verklaard en individueel taxivervoer voor eiseres geïndiceerd.
Tegen de besluiten van 16 januari 2012 en 24 februari 2012 heeft eiseres beroep ingesteld.
Beide beroepen zijn gevoegd behandeld op de zitting van 23 april 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [A] en [B] en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.1 Aan eiseres is in 1998 een vervoersvoorziening in het kader van de Wet voorziening gehandicapten (Wvg) toegekend in de vorm van een rolstoelbus in bruikleen (hierna: bruikleenauto). Deze voorziening is voortgezet op grond van de Wmo. In het in 1998 opgemaakte indicatierapport staat dat eiseres, die toen 10 jaar oud was, is geïndiceerd voor een vervoermiddel waarbij zij zittend in een rolstoel vervoerd kan worden. In het rapport staat ook dat de verstrekking van een bruikleenauto een uitzondering vormt, nu eiseres deel uitmaakt van een gezin met zes personen en het gezin in een rolstoeltaxi niet gelijktijdig vervoerd kan worden.
1.2 In 2011 heeft verweerder een ambtshalve controle verricht naar het gebruik van hulpmiddelen door eiseres. Daarbij is geconstateerd dat de technische levensduur van de in bruikleen verstrekte auto was verstreken. Op 18 april 2011 heeft een ergotherapeut van ADAPT Ergotherapie een adviesrapportage opgesteld, waarin is opgenomen dat de bruikleenauto aan vervanging toe is. Aan de hand van deze rapportage heeft eiseres een aanvraag om (onder meer) vervanging van de rolstoelbus gedaan.
1.3 Het verstrijken van de technische levensduur van de bruikleenauto is voor verweerder aanleiding geweest om deze voorziening en de bijbehorende kilometervergoeding bij besluiten van 21 oktober 2011 met ingang van 1 december 2011 te beëindigen. Daarbij is overwogen dat uit onderzoek tevens is gebleken dat de medische noodzaak voor de voorziening niet langer aanwezig is. Deze laatste overweging vormt de juridische grondslag van de primaire beëindigingbesluiten. De aanvraag van eiseres om een nieuwe bruikleenauto is op 21 oktober 2011 afgewezen, op de grond dat eiseres gebruik kan maken van het collectief aanvullend vervoer (Taxibus).
2. De rechtbank zal hierna de beide beroepen afzonderlijk bespreken.
Beroep met registratienummer AWB 12/1899
3. Bij beslissing op bezwaar van 16 januari 2012 heeft verweerder de beëindigingdatum van het gebruik dat eiseres mocht maken van de bruikleenauto en bijbehorende vervoersvoorziening gewijzigd in 23 februari 2012. Daarbij is opgemerkt dat het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om een nieuwe bruikleenauto apart zal worden behandeld en dat in het kader van dat bezwaar een medische keuring is aangevraagd.
3.1 Het beroepschrift van eiseres, voor zover gericht tegen het besluit van 16 januari 2012, is buiten de daarvoor geldende beroepstermijn ingediend. De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat de beslissing op bezwaar van 16 januari 2012 pas bij het besluit van 24 februari 2012 is voltooid en dat de beroepstermijn pas na verzending van laatstgenoemd besluit is aangevangen. De besluiten van 16 januari 2012 en van 24 februari 2012 vertonen wel enige samenhang, maar niet zodanig dat ze als één besluit (van 24 februari 2012) moeten worden gezien. Het blijven afzonderlijke besluiten met eigen rechtsgevolgen. De beslissing op bezwaar van 16 januari 2012 betreft immers de heroverweging van de ambtshalve beëindiging van een tweetal voorzieningen, terwijl de beslissing op bezwaar van 24 februari 2012 de heroverweging van een besluit op aanvraag is. Dat eiseres haar bezwaren tegen de onderliggende primaire besluiten in één bezwaarschrift heeft vervat, maakt dit niet anders. Voor zover eiseres van mening was dat de beslissing op bezwaar van 16 januari 2012 geen volledige heroverweging van haar bezwaar tegen de beëindiging van de vervoersvoorzieningen vormde, had zij daartegen tijdig in beroep moeten komen. Dat zij in plaats daarvan eerst de beslissing op bezwaar van 24 februari 2012 met betrekking tot de aanvraag om een nieuwe vervoersvoorziening heeft afgewacht, komt voor haar risico. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.2 Het beroep gericht tegen het besluit van 16 januari 2012 is gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk.
Beroep met registratienummer AWB 12/1900
4. Bij beslissing op bezwaar van 24 februari 2012 heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag om vervanging van de bruikleenauto gehandhaafd, zij het met aanpassing van de motivering. Tevens is voor eiseres individueel taxivervoer geïndiceerd.
5. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit berust op het medisch advies van de GGD Den Haag, afdeling Sociaal Medische Zorg, van 26 januari 2012. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of inhoudelijk onjuist zou zijn.
5.1 Uit het advies komt naar voren dat eiseres bekend is met een aangeboren hersenaandoening en een orthopedische aandoening aan haar heupen. Er is bij eiseres sprake van een ernstige psychomotorische achterstand, waardoor ze voor haar dagelijks functioneren volledig afhankelijk is van de hulp van anderen. Ze is volledig ADL-afhankelijk. Ze heeft een indicatie voor persoonlijke verzorging en verpleging in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten. Eiseres is niet zelfredzaam en verbetering daarin wordt niet verwacht. Ze is rolstoelgebonden en beschikt over een duwrolstoel. De ouderlijke woning is aan de beperkingen van eiseres aangepast. Voor de dagbesteding bezoekt ze vijf dagen per week een instelling voor verstandelijk gehandicapten en maakt daarbij gebruik van speciaal vervoer. Wat betreft de vervoersbehoefte van eiseres hebben haar ouders tijdens het gesprek met de medisch adviseur aangegeven dat het gezin gezamenlijk wenst te reizen. Het gezin bezoekt gezamenlijk familie en maakt uitstapjes. Door het gebruik van de taxibus door eiseres zou het gezin niet langer gezamenlijk kunnen reizen.
5.2 De medisch adviseur komt tot de conclusie dat, vanwege de psychomotorische onrust van eiseres en haar incontinentieproblemen, het gebruik van een taxibus (=collectief vervoer) medisch gezien niet goed mogelijk is. Individueel taxivervoer met begeleiding is wel een optie. De gezinssituatie is niet zo dat meerdere zwaar gehandicapte kinderen of gezinsleden geen gebruik kunnen maken van reguliere vervoersvoorzieningen.
5.3 Eiseres heeft geen medische of andere informatie ingebracht op grond waarvan aan de inhoudelijke juistheid van het hiervoor genoemde advies en daaraan verbonden conclusies zou kunnen worden getwijfeld. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat daarbij onvoldoende acht zou zijn geslagen op de specifieke (persoons)kenmerken van eiseres en haar vervoersbehoefte, zoals zij ter zitting nog eens heeft betoogd. In dit verband is van belang dat de gemachtigde van eiseres en haar ouders bij het gesprek met de medisch deskundige de specifieke kenmerken van eiseres en haar vervoersbehoefte hebben toegelicht. De verwijzing ter zitting naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 februari 2009 (LJN BC5157), leidt niet tot een ander oordeel. Uit het GGD-advies blijkt genoegzaam welke onderzoeken zijn gedaan, wat de medische bevindingen zijn en welke conclusie daaraan wordt verbonden voor de gevraagde vervoersvoorziening.
5.4 Nu eiseres de juistheid van het medisch advies niet heeft weerlegd, is er geen reden voor het oordeel dat verweerder dit advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Op basis van dat advies is verweerder op goede gronden en afdoende gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat eiseres met individueel taxivervoer met begeleiding voldoende in haar lokale vervoersbehoefte wordt gecompenseerd, zodat voor toekenning van de gevraagde vervanging van de rolstoelbus geen plaats is. De wens van het gezin om gezamenlijk te reizen is, maakt dit niet anders. Het voert te ver om deze wens te scharen onder de te compenseren vervoersbehoefte van eiseres.
5.5 Het door eiseres gedane beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Dat aan eiseres in het verleden bij wijze van uitzondering een auto in bruikleen is toegekend op grond van de destijds bestaande gezinssituatie, heeft niet tot gevolg dat verweerder, op basis van een advies over de huidige situatie van eiseres (waaronder de huidige gezinssituatie) en met inachtneming van de huidige regelgeving, niet tot een andere indicatie heeft kunnen komen. Dat de voorziening bij eerdere besluitvorming in 2008 en 2009 - overigens zonder sociaal-medisch advies - is gehandhaafd, brengt dat gevolg ook niet mee. Van toezeggingen die (blijvend) aanspraak geven op een vervoersvoorziening in de vorm van een bruikleenauto, is niet gebleken.
6. De rechtbank stelt ten slotte vast dat eiseres laat in de procedure nog een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Nu eiseres dit niet nader heeft onderbouwd aan de hand van concrete gevallen, kan dit onbesproken blijven.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep met registratienummer AWB 12/1899 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met registratienummer AWB 12/1900 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en mr. G.P. Verbeek, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden naar partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.