uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2012 in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Siemerink).
Bij besluit van 13 oktober 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder het aan eiser gedane werkleeraanbod in het kader van de Wet investeren in jongeren (hierna: Wij) met ingang van 13 september 2011 ingetrokken. Bij besluit van 19 oktober 2011 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I gecorrigeerd in die zin dat het werkleeraanbod met ingang van 29 augustus 2011 wordt ingetrokken.
Bij besluit van 27 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2012. Daarbij is eiser verschenen en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Verweerder heeft eiser bij besluit van 27 september 2011 een werkleeraanbod in het kader van de Wij gedaan. Om daaraan concrete invulling te kunnen geven is eiser aangemeld bij het sollicitatiehuis voor een sollicitatietraining van 5 tot en met 9 september 2011. Ook heeft verweerder eiser aangemeld voor diverse workshops op 13 en 15 september 2011.
2. Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij op geen van deze data is verschenen en zich daarvoor niet heeft afgemeld. Ook is hij niet verschenen op de stage buurtservice-medewerker op 14 september 2011 en de afspraak van 6 oktober 2011 betreffende een banenmarkt. Doordat eiser de in het kader van het werkleeraanbod gemaakte afspraken niet is nagekomen en hij op de genoemde data niet is verschenen, is het traject nooit van de grond gekomen. Verweerder heeft daarom het werkleeraanbod ingetrokken en dit besluit na bezwaar gehandhaafd.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege ziekte niet aan de workshops deel kon nemen. Dit heeft hij ook doorgegeven. Bij de uitreiking van het rooster voor de sollicitatietraining is eiser verteld dat die training in verband met een vakantie van de docent niet door zou gaan. Ten slotte is eiser niet opgeroepen voor een hoor/wederhoorgesprek.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen een werkleeraanbod is gedaan. Bij het primaire besluit van 27 september 2011 heeft verweerder namelijk vastgesteld dat geen recht op een inkomensvoorziening bestaat, vanwege het ontbreken van gegevens.
5. Op 1 januari 2012 is de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) (hierna: wijzigingswet Wwb en Wij) in werking getreden. Ingevolge artikel 78t, vijfde lid, van de Wwb, zoals deze luidt sinds 1 januari 2012, wordt op een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op de datum van inwerkingtreding van de wijzigingswet Wwb en Wij is ingediend tegen een door het college op grond van de Wij genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, beslist met toepassing van de Wij.
5.1 Eisers beroepschrift is gedateerd op 31 december 2011, maar op 10 januari 2012 bij de rechtbank ingekomen. Nu eiser niet kan aantonen dat hij de brief op 31 december heeft verzonden, gaat de rechtbank er van uit -gezien de datum van ontvangst- dat het beroepschrift pas in 2012 is verzonden. Dit betekent dat niet langer de Wij, maar de Wwb, zoals die luidt sinds 1 januari 2012, van toepassing is. De rechtbank stelt echter vast dat de Wwb niet voorziet in de thans ontstane situatie, waarbij wel een werkleeraanbod loopt, maar geen uitkering is toegekend. Immers, de Wwb kent voor jongeren onder de 27 jaar niet langer het werkleeraanbod, zoals dat onder de Wij het geval was, zodat op grond van de nieuwe wet intrekking van zo'n werkleeraanbod in feite ook niet meer mogelijk is. Voor jongeren geldt vanaf 1 januari 2012 dat zij ingevolge artikel 10 van de Wwb recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling hebben. Tegenover die aanspraak staat de plicht tot arbeidsinschakeling van artikel 9 van de Wwb. Deze aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling kan niet, zoals het werkleeraanbod onder de Wij, worden ingetrokken. Wel kan het aan de aanspraak op ondersteuning verbonden recht op bijstand onder omstandigheden worden ingetrokken. Gewezen wordt op artikel 13, tweede lid, onder d, van de Wwb. Ook kan de bijstand bij wijze van maatregel worden verlaagd. Omdat aan het werkleeraanbod dat eiser is gedaan geen inkomensvoorziening ingevolge de Wij is verbonden, is ná 1 januari 2012 ook niet van rechtswege recht op bijstand ingevolge de Wwb ontstaan. Dit betekent dat de in de Wwb voorziene sanctiemogelijkheden, bij gebreke van een bijstandsuitkering, in eisers geval niet toepasbaar zijn.
5.2 Om te voorkomen dat het werkleeraanbod van eiser in een juridisch vacuüm terecht komt, waarbij noch het oude noch het nieuwe wettelijke regime van toepassing is, zal de rechtbank de regels van de Wij analoog tooepassen bij de beoordeling van de vraag of verweerder het werkleeraanbod in redelijkheid heeft kunnen intrekken.
6. Ingevolge artikel 21, aanhef en onder b, van de Wij kan het college een aan de jongere gedaan werkleeraanbod intrekken of herzien, indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 en hem dit te verwijten valt.
6.1 Ingevolge artikel 45, aanhef en onder a, van de Wij is de jongere verplicht mee te werken aan het opstellen van een plan met betrekking tot zijn arbeidsinschakeling, waaronder begrepen mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
6.2 Verweerder voert met betrekking tot het werkleeraanbod een beleid dat is vastgelegd in het Maatregelenbeleid wet Wij. Dat beleid houdt in dat, wanneer de klant in de diagnosefase zit en niet voldoet aan de aan het werkleeraanbod verbonden verplichtingen, het werkleeraanbod in beginsel wordt ingetrokken. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. De diagnosefase is de fase waarin het daadwerkelijk traject nog niet is gestart en de klant nog niet op zijn eerste afspraak bij de voorziening is geweest. Daarvan is in eisers geval sprake.
6.3 Niet in geschil is dat eiser een aantal afspraken niet is nagekomen en niet op de hiervoor genoemde data is verschenen. Door deze handelswijze heeft eiser niet voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wij. Eiser heeft niet aannemelijk weten te maken dat hij zich daadwerkelijk heeft afgemeld voor de workshops op 13 en 15 september 2011 en dat hem verteld is dat de sollicitatietraining niet door zou gaan. Niet gebleken is dat eisers gedrag hem niet kan worden verweten. Verweerder was dus bevoegd in eisers geval het werkleeraanbod in te trekken. Uit niets is gebleken dat verweerder in eisers geval niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Dat verweerder het werkleeraanbod met ingang van de ingangsdatum daarvan heeft ingetrokken acht de rechtbank niet onredelijk.
6.4 Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan verweerder in eisers geval, met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, van zijn beleid had moeten afwijken. Dat er geen zogeheten hoor/wederhoorgesprek heeft plaatsgehad naar aanleiding van het voornemen om het werkleeraanbod in te trekken, maakt dit niet anders. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er telefonisch contact met eiser is geweest waarbij het voornemen het werkleeraanbod in te trekken is medegedeeld. Eiser is in dat telefoongesprek gevraagd hierop zijn zienswijze te geven. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze, door verweerder, geschetste gang van zaken. Deze manier van doen is in overeenstemming met verweerders beleid en niet onredelijk.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Verbeek, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en mr. C.T. Aalbers, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.
Afschrift verzonden naar partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.