In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 september 2010 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser, een ondernemer, en de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden. De zaak betreft de correcties die zijn aangebracht op de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van eiser voor de jaren 2005 en 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur een boekenonderzoek heeft ingesteld, waaruit bleek dat eiser niet voldeed aan zijn administratieplicht zoals vastgelegd in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank oordeelde dat de correcties, waaronder minder afschrijving op een auto, minder bedrijfskosten en minder transportkosten, voldoende gemotiveerd waren in het controlerapport. Eiser heeft deze correcties niet of onvoldoende bestreden, waardoor de rechtbank de beroepen ongegrond verklaarde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen voldeed. De correcties die door de inspecteur zijn aangebracht, zijn gebaseerd op een redelijke schatting van de omzet en de administratie van eiser voldeed niet aan de eisen die de wet stelt. De rechtbank heeft ook de correcties van de omzetbelasting en de bijtelling voor privégebruik van de auto behandeld. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de auto niet voor privédoeleinden werd gebruikt, wat leidde tot de conclusie dat de correcties terecht waren.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.