RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 09/39861
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
thans verblijvende op de detentieboot te Dordrecht,
raadsman mr. T. Volckmann,
eiser;
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. A.R. de Vos,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Op 29 oktober 2009 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Op 31 oktober 2009 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 november 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Alberts.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op door verweerder ter zitting overgelegde informatie. Eiser heeft van die gelegenheid bij schrijven van 12 november 2009 gebruikt gemaakt. Daarop heeft verweerder bij schrijven van 13 november 2009 gereageerd.
De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Bij schrijven van 19 november 2009 heeft verweerder een stuk overgelegd en ten aanzien van dit stuk op de voet van artikel 8:29, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend zij van dit stuk mag kennisnemen.
Bij afzonderlijke beslissing van 23 november 2009 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van bedoelde stukken gerechtvaardigd is.
De behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van 23 november 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.R. de Vos.
Eiser heeft toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, Awb.
Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of niet-vrijwillige terugkeer naar Somalië, meer specifiek Somaliland, mogelijk is en of de rechtbank thans over voldoende informatie beschikt om zich hieromtrent uit laten. Dit met het oog op de beoordeling of de maatregel van bewaring in strijd is met de wet en of de maatregel van bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het zicht op uitzetting naar Somalië ontbreekt. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 september 2009 (LJN: BJ8625). Verweerder heeft, zo stelt eiser, nog immer onvoldoende inzicht verschaft omtrent de voorwaarden waaronder de Somalilandse autoriteiten bereid zijn uitgeprocedeerde vreemdelingen terug te nemen. Niet valt in te zien waarom de in het Memorandum of Understanding (MoU) vervatte afspraken met de Somalilandse autoriteiten niet openbaar kunnen worden gemaakt.
Verweerder heeft aangevoerd dat gedwongen terugkeer naar Somaliland mogelijk is en dat de rechtbank voldoende geïnformeerd is deze vraag te beantwoorden. Verweerder wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2009 (LJN: BK2267) waarin de Afdeling gemotiveerd heeft geoordeeld dat thans sprake is van zicht op uitzetting naar Somaliland. Dit oordeel is gevormd door de informatie van verweerder over het op 1 juli 2009 tussen de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de minister van Resettlement, Rehabilisation and Reconstruction van Somaliland overeengekomen MoU. Dit MoU voorziet in de mogelijkheid tot zelfstandige (vrijwillige) en gedwongen terugkeer van Somalische vreemdelingen naar Somaliland. Met inachtneming van het MoU is naar verweerders opvatting zicht op uitzetting aanwezig. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat op uitdrukkelijk verzoek van de Somalilandse autoriteiten het MoU niet openbaar gemaakt mag worden. Openbaarmaking van het MoU zal leiden tot een vertrouwensbreuk, hetgeen de betrekking zou kunnen schaden en daarmee de belangen die gediend zijn bij de terugkeer van Somalilandse vreemdelingen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens het rapport taalanalyse, gedateerd 16 mei 2008, is eiser eenduidig niet te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Volgens het rapport spreekt eiser Somalisch zoals dat gangbaar is in Noord-Somalië. Verweerder heeft naar aanleiding van dit rapport alsmede gelet op de zeer geringe informatie die eiser heeft verstrekt over de door hem gestelde plaats van herkomst kunnen concluderen dat een geobjectiveerd vermoeden bestaat dat eiser afkomstig is uit Noord-Somalië.
Verweerder heeft hier ter zitting erkend dat Noord-Somalië uit een groter gebied bestaat dan Somaliland en dat de MoU slechts ziet op terugkeer naar Somaliland. Verweerder heeft gesteld dat indien bij presentatie van eiser bij de Somalilandse autoriteiten mocht blijken dat eiser zou behoren terug te keren naar een ander gebied dan Somaliland, bijvoorbeeld Puntland, zal de uitzetting geen doorgang vinden.
Gelet op het bovenstaande en gelet op het gestelde in het MoU is de rechtbank van oordeel dat voorshands niet gezegd kan worden dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting naar Somaliland ontbreekt.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat op 20 november 2009 de Somalilandse autoriteiten in kennis zijn gesteld van de voorgenomen uitzetting van eiser. Thans wacht verweerder op het antwoord van de Somalilandse autoriteiten. Indien een antwoord binnen drie weken na 20 november 2009 uitblijft worden de Somalilandse autoriteiten geacht te hebben ingestemd met het verzoek om uitzetting. Vervolgens zal, zo heeft verweerder aangegeven, door de afdeling Bijzonder Vertrek van de DT&V een vlucht worden geboekt. Het vorenstaande, gevoegd bij verweerders verklaring ter zitting dat Daallo Airlines en African Express Airways hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het vervoeren van Somalische vreemdelingen naar Somaliland in het kader van gedwongen vertrek, maakt dat de rechtbank evenmin aanleiding ziet om thans te oordelen dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. A.I. van der Kris en mr. E.W. Akkerman, rechters en door de voorzitter en A. van den Ham als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2009.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.