ECLI:NL:RBSGR:2008:BH5092

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1414 AWBZ
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AWBZ-zorgindicatie voor onderwijsondersteuning en tijdelijk verblijf voor een kind met PDD-NOS, ADHD en ODD

In deze zaak gaat het om de toekenning van een AWBZ-zorgindicatie voor een minderjarige, [zoon], die gediagnosticeerd is met PDD-NOS, ADHD en ODD. [Zoon] heeft een laag gemiddeld IQ en volgt sinds januari 2004 geen regulier onderwijs meer, maar is aangewezen op speciaal onderwijs in de vorm van een cluster IV-school. Vanwege een wachtlijst kon hij niet op deze school geplaatst worden, waardoor hij thuis moest blijven. De ouders hebben op 6 februari 2006 een verzoek ingediend bij het indicatieorgaan Bureau Jeugdzorg Haaglanden voor een AWBZ-zorgindicatie ter ontlasting van de gezinssituatie. Dit verzoek leidde tot een indicatie voor ondersteunende begeleiding en tijdelijk verblijf, waarvoor een persoonsgebonden budget (PGB) werd toegekend.

Echter, het Zorgkantoor heeft in een later besluit gesteld dat de door de ouders ingekochte zorg niet kan worden beschouwd als ondersteunende begeleiding en tijdelijk verblijf in de zin van de AWBZ. De ouders hebben hiertegen bezwaar gemaakt, wat uiteindelijk leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor onvoldoende kennis heeft vergaard over de relevante feiten en omstandigheden, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de zorg- en begeleidingstaken binnen het onderwijs voor een deel voor rekening van de AWBZ kunnen komen, en dat de indicatiesteller een berekening moet maken van de zorgbehoefte van [zoon].

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt het Zorgkantoor op om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de mogelijkheid van het inzetten van de AWBZ-functies voor de zorgbehoefte van [zoon] in overweging moet worden genomen. Tevens wordt het Zorgkantoor veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de ouders. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de zorgbehoefte van kinderen met speciale behoeften en de rol van zowel onderwijs als AWBZ in het bieden van ondersteuning.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/1414 AWBZ
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eisers], echtgenoten en ouders van [zoon], wonende te [plaats],
en
het Zorgkantoor Delfland Westland Oostland/Nieuwe Waterweg Noord, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 3 juli 2006 heeft verweerder eisers ervan in kennis gesteld dat de door hen ten laste van het persoonsgebonden budget (PGB) ingekochte zorg ten behoeve van hun zoon [zoon], niet beschouwd kan worden als ondersteunende begeleiding en tijdelijk verblijf in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Bij besluit van 9 januari 2007 heeft verweerder het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 20 februari 2007 beroep ingesteld. De gronden zijn bij brief van 25 maart 2007 aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en bij brief van 7 mei 2007 een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben op 22 oktober 2007 een reactie op het verweerschrift toegezonden.
Het beroep is op 17 september 2008 ter zitting behandeld. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A].
Motivering
Eisers zoon [zoon] (thans 11 jaar) is gediagnosticeerd met PDD-NOS, ADHD en ODD. Daarnaast heeft [zoon] een laag gemiddeld IQ. Wegens toenemende agressieproblemen volgt [zoon] sinds januari 2004 geen regulier onderwijs meer, maar is hij aangewezen op speciaal onderwijs in de vorm van een zogeheten cluster IV-school, verbonden aan een pedologisch instituut (PI-school).
Omdat plaatsing van [zoon] op een PI-school wegens een wachtlijst niet mogelijk bleek en [zoon] daarom noodgedwongen moest thuisblijven, hebben eisers zich op 6 februari 2006 tot het indicatieorgaan Bureau Jeugdzorg Haaglanden gewend met het verzoek in aanmerking te worden gebracht voor een AWBZ-zorgindicatie ter ontlasting van de gezinssituatie.
Het Bureau Jeugdzorg Haaglanden heeft bij besluit van 13 februari 2006 [zoon] met ingang van 13 februari 2006 geïndiceerd geacht voor ondersteunende begeleiding (OB), klasse 4 (7 tot 9,9 uur per week) en tijdelijk verblijf (TV), klasse 2 (2 etmalen per week).
Bij besluit van 6 april 2006 heeft verweerder vervolgens voor het tijdvak van 13 februari 2006 tot en met 31 december 2006 voor de functies OB en TV bij wijze van voorschot een PGB toegekend naar een brutobedrag van € 21.589,=.
In het verantwoordingsformulier met betrekking tot de periode 1 april 2006 tot 30 juni 2006 hebben eisers in hun hoedanigheid van budgethouders aangegeven dat zij € 4.842,= aan zorg ten behoeve van [zoon] hebben ingekocht bij "Leerwijzer", een privéschool voor kinderen met leermoeilijkheden, gevestigd te Oostduinkerken, België, alwaar [zoon] sedert september 2004 op de doordeweekse dagen intern verblijft.
Bij het (primaire) besluit van 3 juli 2006 heeft verweerder aan eisers medegedeeld niet akkoord te gaan met de wijze waarop zij in de desbetreffende verantwoorde periode het PGB hebben besteed. Verweerder is van mening dat de door eisers ingekochte zorg niet beschouwd kan worden als OB in de zin van de AWBZ.
In het bestreden besluit 9 januari 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en daarbij het navolgende overwogen:
"[zoon] ondervindt door zijn beperking ernstige belemmeringen in het onderwijs. Hij is geïndiceerd voor het speciaal onderwijs, cluster IV (PI). De geïndiceerde schoolsoort is de voorliggende voorziening. In het speciaal onderwijs zijn ondersteunende functies aanwezig. De onderwijsondersteuning komt overeen met de inhoud van de AWBZ-functies, zoals ondersteunende begeleiding. Voor de functie behandeling, zoals logopedie en fysiotherapie kan geen PGB worden aangevraagd en kunnen bijgevolg PGB-gelden niet voor worden gebruikt. Zoals ook blijkt uit de "onderbouwing geïndiceerde zorg" behorende bij het indicatiebesluit van 13-02-2006 is het niet zo dat aanspraak gemaakt kan worden op AWBZ zorg omdat [zoon] sinds januari 2004 niet meer naar school gaat. Zoals hiervoor uiteengezet ligt de oplossing en financiering daarvan op het terrein van het onderwijs. Het is niet de bedoeling dat AWBZ middelen worden ingezet ter bekostiging van reguliere onderwijsactiviteiten en voorzieningen."
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 2.6.1, aanhef en onder b, van de krachtens artikel 44 van de AWBZ getroffen Regeling subsidies AWBZ wordt -voor zover hier van belang- onder ondersteunende begeleiding verstaan, hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit zorgaanspraken AWBZ met dien verstande dat de desbetreffende zorg niet door een instelling hoeft te worden verleend.
In artikel 2.6.1, aanhef en onder d, van de Regeling subsidies AWBZ wordt onder kortdurend verblijf verstaan: tijdelijk verblijf gedurende gemiddeld niet meer dan twee etmalen per week, met dien verstande dat het verblijf niet door een instelling behoeft te worden verleend.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d en g, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ heeft de verzekerde, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling, aanspraak op ondersteunende begeleiding en verblijf.
In de Richtlijn "Afbakening en reikwijdte AWBZ en onderwijs" van 15 maart 2004 (TK 2003-2004. 26631 en 27728, nr. 75, hierna: de Richtlijn) van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is in dit kader onder meer het navolgende bepaald:
"Afhankelijk van de schoolsoort levert onderwijs een deel van de zorg. Dit deel is verankerd in de onderwijswetgeving en daarvoor wordt een minutentabel gehanteerd, waarin per schoolsoort de hoeveelheid onderwijsondersteuning per week is aangegeven. Er zal een berekening gemaakt moeten worden om te bepalen hoeveel zorg naar rato voor rekening van het onderwijs is en hoeveel zorg voor rekening van de AWBZ. De berekening is nodig omdat de indicatiesteller AWBZ de zorg over een jaar indiceert en onderwijs de onderwijsondersteuning in minuten per week aangeeft. In deze berekening moet ook rekening gehouden worden met het aantal onderwijsuren dat het kind volgt."
En: "Kort geformuleerd: Van de totale zorgbehoefte van een schoolgaande leerling is een deel voor rekening van onderwijs en een deel voor rekening van de AWBZ. Uiteindelijk krijgt het kind de volledige zorg die het nodig heeft, voor een deel uit de AWBZ en voor een deel uit het onderwijs."
De rechtbank leidt hieruit af dat zich, ondanks de voorliggendheid van de onderwijsvoor-ziening, binnen het onderwijs zorg- en begeleidingstaken kunnen voordoen die voor een deel voor rekening komen van de AWBZ. Anders dan verweerder stelt, betekent het enkele feit dat eisers zorg hebben ingekocht bij een onderwijsinstelling dan ook niet zonder meer dat het aan [zoon] geboden onderwijs als voorliggende voorziening dient te worden aangemerkt. In het geval van [zoon] zal derhalve de voor hem door het Bureau Jeugdzorg Haaglanden geïndiceerde AWBZ-functie OB (deels) ingezet kunnen worden voor de zorg- en begeleidingstaken die hij in het kader van zijn totale zorgbehoefte als schoolgaande leerling nodig heeft.
Hiervan uitgaande heeft de rechtbank geconstateerd dat in het onderhavige dossier een inventarisatie qua tijdsbesteding als bedoeld in de Richtlijn, van de omvang van OB voor [zoon] en meer in het bijzonder van de door "Leerwijzer"aan [zoon] dagelijks te besteden zorg- en begeleidingstaken in de vorm van onderwijsondersteuning, afgezet tegen de door die instelling te geven zuivere onderwijstaken, ontbreekt. De rechtbank moet derhalve vaststellen dat verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet beschikte over een berekening van de omvang van de voor [zoon] benodigde AWBZ-zorg, die noodzakelijk is in het kader van een objectieve, transparante en controleerbare besluitvorming. De rechtbank wijst in dat verband mede op het advies van het College voor Zorgverzekeringen van 17 juni 2005, gepubliceerd in RZA 2005/124.
Voor de juistheid van de door verweerder eerst ter zitting naar voren gebrachte opvatting dat "Leerwijzer"geen instelling is in de zin van artikel 1 van de AWBZ, onder meer omdat zij geen zorg verleent in het kader van het in België geldende sociale zekerheidsstelsel, heeft de rechtbank in de gedingstukken geen onderbouwing aangetroffen. De rechtbank, daarlatend de tardiviteit hiervan, verwerpt deze opvatting derhalve.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot geen andere conclusie dan dat verweerder zich in onvoldoende mate de voor het voorbereiden en het nemen van het bestreden besluit nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden heeft vergaard, als voorgeschreven in artikel 3:2 van de Awb. Door zich voorts in het bestreden besluit enkel op het standpunt te stellen dat in dit geval geen recht bestaat op een PGB omdat onderwijs als voorliggende voorziening dient te worden aangemerkt, heeft verweerder tevens in strijd gehandeld met het motiveringsbeginsel als neergelegd in artikel 7:12 van de Awb.
Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eisers te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. In dat nieuwe besluit zal verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank tevens hebben te buigen over de vraag of de functie van TV niet ook, al of niet in combinatie met de functie OB, kan worden aangewend voor verdeling over de in "Leerwijzer"door te brengen doordeweekse dagen cq nachten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de bijzondere omstandigheid van dit geval, dat voor [zoon] in Nederland geen geïndividualiseerd onderwijs ter beschikking staat en hij op grond van de Leerplichtwet 1969 hier te lande is vrijgesteld van het volgen van onderwijs, voor verweerder aanleiding kan en mag zijn een uitzondering te maken op de ter zitting toegelichte beleidsregel dat TV in beginsel is bedoeld voor twee aaneengesloten etmalen per week.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder wordt veroordeeld in de door eisers gemaakte proceskosten, die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn bepaald op € 644,=.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat Zorgkantoor DWO/NWN aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 38,=, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,=, welke kosten Zorgkantoor DWO/NWN aan eisers moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mrs. M.J. van den Bergh, M.P. de Valk en G.M.G. Hink en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2008 in tegenwoordigheid van F.P. Krijnen, griffier.