ECLI:NL:RBSGR:2004:AS4594

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/63326, 04/17682
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning op basis van humanitaire redenen en hoorplicht in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage zich gebogen over de aanvraag van eiseres, A, geboren in 1983, van Azerbeidzjaanse nationaliteit, om een verblijfsvergunning op basis van klemmende redenen van humanitaire aard. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen, en verzocht nu om een verblijfsvergunning onder artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat de brief van eiseres van 30 juni 2003 als een aanvraag moest worden beschouwd, en dat de reactie van verweerder daarop een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateerde dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, en dat er sprake was van schending van de hoorplicht zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Awb. Hierdoor werd het beroep van eiseres gegrond verklaard, en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank bepaalde dat verweerder binnen tien weken een nieuw besluit moest nemen, en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 966,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met aanvragen en de rechten van vreemdelingen, vooral in situaties waarin humanitaire redenen een rol spelen.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/63326 BEPTDN
AWB 04/37682 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1983, van Azerbeidzjaanse nationaliteit, wonende te B, eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige zoon C, geboren op [...] 2002,
gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. O.J. Elbertsen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 30 juni 2003 is namens eiseres verzocht om haar, eventueel met gebruikmaking van artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, op grond van een bijzondere aanwijzing, alsnog in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Bij brief van 29 juli 2003 heeft verweerder hierop gereageerd. Daarbij is meegedeeld dat eiseres uitgeprocedeerd is en Nederland dient te verlaten. Verweerder is niet voornemens zijn standpunt hierin te wijzigen. Bij bezwaarschrift van 13 augustus 2003 heeft eiseres hiertegen gemotiveerd bezwaar gemaakt. Bij brief van 27 november 2003 heeft verweerder op dit bezwaarschrift gereageerd en eiseres meegedeeld dat nu de beslissing in rechte vaststaat, verweerder geen ruimte aanwezig acht om haar zaak opnieuw te beoordelen.
2. Bij beroepschrift van 4 december 2003 heeft eiseres tegen deze brief beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 03/63326 BEPTDN. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 23 december 2003. Bij brief van 17 augustus 2004 heeft eiseres een nader stuk ingediend.
3. Bij besluit van 4 augustus 2004 heeft verweerder het bezwaar van 13 augustus 2003 (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. In de aan dit besluit gehechte brief heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de brief van verweerder van 27 november 2003 slechts bedoeld was als aanvulling op de brief van 29 juli 2003. Verweerder verzoekt eiseres om de brief van 27 november 2003 als niet verzonden te beschouwen. Het beroepschrift zal dan, aldus verweerder, gericht zijn tegen de beschikking op bezwaar van 4 augustus 2004.
4. Bij beroepschrift van 20 augustus 2004 heeft eiseres tegen dit besluit van 4 augustus 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder AWB 04/37682 BEPTDN. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 9 september 2004.
5. Op 8 juni 2004 en 11 oktober 2004 zijn de op de zaken betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 28 september 2004 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep gericht tegen het besluit van 4 augustus 2004.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2004. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig T. Gasparyan als tolk in de Armeense taal.
II. FEITEN
Op 14 juli 2001 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel. Bij beschikking van 18 januari 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 28 november 2002 door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ongegrond verklaard (AWB 02/13097).
III. OVERWEGINGEN
1. In dit geding staat centraal de vraag of de brief van eiseres van 30 juni 2003 is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, en daarmee of de reactie van verweerder hierop een besluit is.
2. Verweerder heeft zich in dat kader, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 16 januari 2004 (JV 2004/84) op het standpunt gesteld dat de brief van eiseres niet is aan te merken als een aanvraag in de zin van de Awb, noch als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat haar brief van 30 juni 2003 wel degelijk is aan te merken als een aanvraag tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De brief is immers naar zijn aard voldoende concreet en duidelijk.
4. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 1:3, tweede lid, van de Awb bepaalt dat onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Het derde lid van artikel 1:3 van de Awb bepaalt dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
5. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
6. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
7. Artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 geeft een opsomming van de beperkingen bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000. Het derde lid van artikel 3.4 van het Vb 2000 bepaalt dat de minister een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 kan verlenen onder een andere beperking dan bedoeld in het eerste lid van artikel 3.4 van het Vb 2000.
8. Bij brief van 30 juni 2003 is namens eiseres aandacht gevraagd voor de zeer benarde positie waarin zij verkeert. Verweerder is verzocht “met een extra oog voor de klemmende redenen van humanitaire aard en eventueel met gebruikmaking van artikel 3.4, 3e lid Vreemdelingenbesluit cliënte, op grond van een bijzondere aanwijzing, alsnog in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning vanwege klemmende redenen van humanitaire aard.”
9. De rechtbank overweegt als volgt. De beperking waaronder eiseres heeft verzocht haar een verblijfsvergunning te verlenen, is een bestaande beperking, die staat in artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000. Op grond van dit artikel is de minister immers bevoegd een verblijfsvergunning te verlenen onder een beperking, die niet in het Vb 2000 is geregeld. Eiseres heeft in haar brief ook uitdrukkelijk naar dit artikel verwezen. Artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 bevat geen specifiekere aanduidingen van de beperking dan die welke eiseres in haar brief heeft genoemd. Eiseres heeft verweerder verzocht haar op grond van een bijzondere aanwijzing in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning. Verweerder heeft, zo blijkt uit de vierentwintigste wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, vreemdelingen de mogelijkheid geboden om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 te doen. Niet in geschil is dat deze verblijfsvergunningen worden verleend onder de beperking “bijzonder onvoorzien geval”.
10. Het betreft derhalve een verzoek om een bepaald, naar strekking concreet geduid besluit te nemen. De vergelijking met voornoemde uitspraak van de AbRS gaat dan ook niet op. Dit geldt te meer nu de AbRS in overweging 2.4 van die uitspraak heeft overwogen dat voor het doen van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, is vereist dat wordt aangegeven, op welk onderdeel van de in artikel 3.4, eerste, onderscheidenlijk derde lid, van het Vb 2000 bedoelde beperkingen een beroep wordt gedaan. Dat is in dit geval gebeurd. De brief van eiseres van 30 juni 2003 dient dan ook te worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
11. De brief van verweerder van 29 juli 2003, die strekt tot afwijzing van de aanvraag, is mitsdien aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, waartegen bezwaar open stond.
12. Met betrekking tot het beroep, geregistreerd onder AWB 03/63326 BEPTDN, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft eiseres bij brief van 27 november 2003 onder meer het volgende medegedeeld: “In aanvulling op mijn brief van 29 juli 2003, waartegen u op 13 augustus 2003 een bezwaarschrift heeft ingediend, bericht ik u het volgende.” De brief van 27 november 2003 wordt dan ook door de rechtbank aangemerkt als een beslissing op het bezwaar van 13 augustus 2003. Als zodanig is deze brief een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep bij de rechtbank open stond.
13. Bij brief van 4 augustus 2004 heeft verweerder eiseres verzocht om de brief van 27 november 2003 “als niet geschreven te beschouwen”. De rechtbank merkt deze zinsnede, in het licht van hetgeen hiervoor onder III.12 is overwogen, aan als een intrekking van het besluit van 27 november 2003. Voorts heeft verweerder bij besluit van 4 augustus 2004 een (nieuwe) beslissing op het bezwaar genomen en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
14. Ingevolge artikel 6:19, derde lid, van de Awb staat intrekking van het bestreden besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
15. Gesteld noch gebleken is dat eiseres een belang heeft bij vernietiging van het besluit van 27 november 2003, als bedoeld in artikel 6:19, derde lid, van de Awb. Derhalve dient het tegen dit besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens gebrek aan procesbelang.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres (ook) in verband met de behandeling van dit beroep bij de rechtbank heeft moeten maken.
16. Met betrekking tot het besluit van 4 augustus 2004 en het beroep geregistreerd onder AWB 04/37682 BEPTDN overweegt de rechtbank als volgt. Nu de brief van 29 juli 2003 een besluit is, kan het oordeel dat het bezwaar hiertegen niet-ontvankelijk is niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Het besluit is derhalve in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Nu verweerder het bezwaar op onjuiste gronden niet-ontvankelijk heeft geacht, heeft bovendien geen heroverweging van het primaire besluit plaatsgevonden als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb.
17. Met betrekking tot het door eiseres ter zitting gedane beroep op de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Nu verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft geacht, heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Verweerder kon dan ook niet op grond van artikel 7:3, onder a, van de Awb van het horen van eiseres afzien. Derhalve is sprake van schending van artikel 7:2 van de Awb.
18. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit van 4 augustus 2004 is genomen in strijd met de artikelen 7:2, 7:11 en 7:12 van de Awb. Derhalve zal het beroep, geregistreerd onder AWB 04/37682 BEPTDN, gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met de wet en bepaald worden dat verweerder binnen tien weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
19. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (2 punten voor de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
20. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
IV. BESLISSING
De rechtbank
In het beroep, geregistreerd onder AWB 03/63326 BEPTDN:
1. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
2. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 116,-- (zegge: honderd zestien euro);
In het beroep, geregistreerd onder AWB 04/37682 BEPTDN:
3. verklaart het beroep gegrond;
4. vernietigt het bestreden besluit;
5. bepaalt dat verweerder binnen tien weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
6. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 136,-- (zegge: honderd zesendertig euro);
In beide zaken:
7. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en mrs. J.C. Boeree en C. Klomp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier, en openbaar gemaakt op: 29 oktober 2004
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 29 oktober 2004
Conc: AH
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.