ECLI:NL:RBSGR:2002:AE2487
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.J.M. Heijs
- E.R. Eggeraat
- D. de Loor
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van Koppelingswet en IVBPR
In deze zaak hebben eisers A en B, wonende te C, een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De aanvraag werd afgewezen door de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Den Haag, omdat eisers niet rechtmatig in Nederland verblijven volgens artikel 7, tweede lid, van de Abw. Eisers maakten bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat A op 1 juli 1998 een WW-uitkering genoot en zijn verblijfsrechtelijke procedure in Nederland mocht afwachten. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de WW-uitkering van A, gelet op artikel 26 van het IVBPR, niet met toepassing van de Koppelingswet kon plaatsvinden. Echter, dit betekent niet automatisch dat eisers recht hadden op een bijstandsuitkering. De rechtbank concludeerde dat de bescherming van artikel 26 IVBPR niet zo ver reikt als eisers veronderstellen, omdat er geen sprake was van een situatie waarin de gevolgen van niet-gelegaliseerd verblijf reeds waren ingetreden.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag van eisers terecht was, omdat de aanvraag na de inwerkingtreding van de Koppelingswet was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.