ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9301

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/4653
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en voorlopige voorzieningen

In deze zaak hebben eisers, A en B, van Iraanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvragen zijn op 16 januari 2002 afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie, die zich in deze procedure heeft laten vertegenwoordigen door mr. Y. Kalden van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Eisers hebben tegen deze afwijzing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep is beslist. De rechtbank heeft op 31 januari 2002 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de 48-uurstermijn voor het afhandelen van de aanvragen is overschreden. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de extra uren, die boven de vergunde procesuren zijn gebruikt, niet beschikbaar waren voor het onderzoek. De rechtbank wijst erop dat de argumenten van de Staatssecretaris van algemene aard zijn en dat de dossiers beschikbaar waren voor onderzoek. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en draagt de Staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op de aanvragen van eisers. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, omdat de beslissing op het beroep voldoende is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nrs.: AWB 02/4653 en AWB 02/4655 BEPTDN U (beroepszaken)
AWB 02/4652 en AWB 02/4654 BEPTDN U (voorlopige voorzieningen)
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter, inzake de beroepen en verzoeken om voorlopige voorziening van:
A, geboren op [...] 1961,
en zijn echtgenote
B, geboren op [...] 1962,
mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen,
alle van Iraanse nationaliteit,
eisers/verzoekers,
gemachtigde: mr. M.L. Saija, advocate te Arnhem,
tegen twee besluiten van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. Y. Kalden, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURES
Op 13 januari 2002 hebben eisers/verzoekers (hierna te noemen: eisers) aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 16 januari 2002 heeft verweerder de aanvragen van eisers niet ingewilligd in het kader van de zogenaamde AC-procedure. Eisers hebben tegen deze besluiten beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Eisers hebben de rechtbank verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat op het beroep is beslist.
De openbare behandeling van beide geschillen heeft plaatsgevonden op 25 januari 2002. Eisers zijn aldaar verschenen, bijgestaan door mr. R.F.M. Hendriks, kantoorgenoot van mr. Saija voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
Ten aanzien van het beroep
In de hoofdzaken dient te worden beoordeeld of de bestreden besluiten in rechte kunnen standhouden. Aangezien verweerder de aanvragen heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC), dient te worden beoordeeld of de aanvragen in het kader van de AC-procedure zonder schending van de zorgvuldigheid hadden kunnen worden afgedaan.
In beroep hebben eisers tegen de weigering van verweerder hen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking te brengen onder meer aangevoerd dat verweerder de besluiten van 16 januari 2002 ten onrechte niet binnen 48 procesuren heeft gegeven. Eisers hebben daartoe erop gewezen dat zij zich hebben aangemeld op 13 januari 2002 om 8.50 uur, maar dat de bestreden besluiten eerst op 17 januari 2002 om 8.40 uur aan hen zijn uitgereikt. Eisers hebben in dit verband verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 20  en 21 december 2001 inzake respectievelijk 200105777/1 en 200104937/1, alsmede naar een aantal uitspraken van de rechtbank Haarlem waarin conform voormelde uitspraken van de ABRS is geoordeeld.
Voorts hebben eisers erop gewezen dat uit de documenten die eisers uit Iran hebben ontvangen blijkt dat eiser Ghazi door de rechtbank van de Islamitische Revolutie als verdachte wordt aangemerkt.
Ter zitting heeft verweerder in reactie op de door eisers aangehaalde uitspraken van de ABRS erop gewezen dat uit de toelichting op artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) blijkt dat met betrekking tot de 48 procesuren in de thans geldende vreemdelingenwet geen wijziging is beoogd ten opzichte van de voordien geldende praktijk, zoals neergelegd in TBV 1999/21. Ter nadere onderbouwing van het standpunt, dat de zorgvuldigheid vorderde dat de ten behoeve van eisers gebruikte uren, voorzover deze uitkwamen boven de in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vergunde twee procesuren voor de voorbespreking van het nader gehoor en de in het Vb vergunde drie procesuren voor het schriftelijk naar voren brengen van de zienswijze, niet voor het onderzoek beschikbaar waren, heeft verweerder voorts verwezen naar de Nota van Toelichting bij artikel 3.117 van het Vb, waarin is aangegeven dat de extra tijd, die de rechtshulpverlener boven de hiervoor genoemde vergunde uren gebruikt, voor risico van de asielzoeker dient te komen. Verweerder heeft in dit verband voorts nog gewezen op de uitspraak van de ABRS van 29 juni 2001, gepubliceerd in JV 2001/208, waarin is overwogen dat de tijd die verstrijkt met het wachten op een tolk ten behoeve van het verkeer tussen de vreemdeling en zijn rechtshulpverlener in beginsel niet kan worden aangemerkt als beschikbaar voor het onderzoek in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb.
In de onderhavige gevallen is de nabespreking aangevangen op 15 januari 2002 om 18.50 uur en geëindigd op 16 januari 2002 om 16.30 uur. De beschikkingen van 16 januari 2002 zijn weliswaar in beginsel te laat uitgereikt maar de extra tijd van 8 uur en 40 minuten was niet beschikbaar voor onderzoek, omdat gedurende de tijd dat het dossier bij de rechtshulpverlener ligt uit zorgvuldigheidsoverwegingen wordt gewacht om de zienswijze op het voornemen in de beschikkingen te kunnen meenemen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb wordt onder procesuren verstaan de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag in een aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22.00 uur tot 8.00 uur niet meetellen.
Zoals de ABRS in haar voormelde uitspraken van 20 en 21 december 2001 heeft overwogen, vloeit uit laatstgenoemd artikel voort dat buiten de uren van 22.00 uur tot 8.00 uur in beginsel alle uren, die sedert de aanmelding van een vreemdeling tot de uitreiking van het besluit verstrijken, als procesuren zijn aan te merken, met uitzondering van de uren die tengevolge van door de staatssecretaris aan te voeren en aannemelijk te maken feiten en/of omstandigheden redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag.
Niet in geschil is dat in de onderhavige zaken de 48-uurstermijn is overschreden. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de ten behoeve van eisers gebruikte uren, voorzover deze uitkwamen boven de in het Vb vergunde drie procesuren voor het schriftelijk naar voren brengen van de zienswijze, niet voor het onderzoek beschikbaar waren.
De rechtbank merkt allereerst op dat de thans ter zitting door verweerder aangevoerde argumenten van algemene aard zijn. De rechtbank leidt uit de uitspraak van de ABRS van 20 december 2001 af dat de genoemde argumenten in die uitspraak zijn meegewogen. Gelet hierop kan met betrekking tot de vraag, of bepaalde procesuren voor onderzoek beschikbaar waren, aan het argument van verweerder, dat om redenen van zorgvuldigheid op de zienswijze van de rechtshulpverlener wordt gewacht - hoezeer deze houding verweerder wellicht ook tot eer strekt - geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Voorts acht de rechtbank van belang dat ter zitting namens eisers onweersproken is gesteld dat in de onderhavige gevallen niet het dossier aan de rechtshulpverlener beschikbaar is gesteld doch slechts kopieën van het nader gehoor en het voornemen. Verweerder beschikte derhalve over de dossiers en kon (nader) onderzoek verrichten.
Uit het voorgaande volgt dat de asielaanvragen van eisers ten onrechte in de AC-procedure zijn afgewezen. Het beroep tegen de afwijzende beschikkingen van 16 januari 2002 op de aanvragen van eisers zal dan ook gegrond worden verklaard en de beschikkingen zullen worden vernietigd.
De rechtbank merkt nog op dat verweerder bij het opnieuw beslissen op eisers aanvragen aandacht dient te besteden aan de in de beroepsprocedure overgelegde stukken, waarin melding wordt gemaakt van een dagvaarding/waarschuwingsgeschrift ten aanzien van eiser Ghazi, waarin deze als verdachte wordt genoemd.
Ten aanzien van de voorlopige voorzieningen
Gegeven de beslissing inzake het beroep is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen, zodat de verzoeken zullen worden afgewezen.
Ten aanzien van het beroep en de voorlopige voorzieningen
Gelet op het vorenoverwogene is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de geschillen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
ten aanzien van de hoofdzaken:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de bestreden besluiten van 16 januari 2002,
draagt verweerder op opnieuw te beslissen op de aanvragen van eisers van 13 januari 2002, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
veroordeelt verweerder in de kosten van eisers in deze gedingen ad €€ 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen.
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorzieningen:
wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af,
veroordeelt verweerder in de kosten van eisers in deze gedingen ad €€ 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2002, in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Strik als griffier.
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen de uitspraak op het beroep kunnen partijen binnen een week na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Artikel 85 Vw bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.