Raad
van State
200102564/1.
Datum uitspraak: 29 juni 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 15 mei 2001 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 28 april 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen.
Bij uitspraak van 15 mei 2001, verzonden op 18 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 juni 2001, heeft de staatssecretaris een reactie ingediend. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Brakke, zijn verschenen en hun standpunt hebben toegelicht.
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn aanvraag binnen 48 procesuren is afgedaan. Zij is ervan uitgegaan dat de beschikking op de asielaanvraag op 28 april 2001 om 20.05 uur is uitgereikt, terwijl op het uitreikingsblad van de beschikking als tijdstip van uitreiking 29 april 2001 10.10 uur vermeld staat. Voorts heeft de rechtbank volgens appellant miskend dat het noodgedwongen wachten op een tolk tot overschrijding van de voor een AC-procedure beschikbare termijn van 48 procesuren heeft geleid, zodat die procedure niet meer mocht worden gebruikt.
2.2. In hoger beroep is niet in geschil dat de rechtbank van een verkeerd tijdstip van uitreiking van de beschikking is uitgegaan. Volgens de staatssecretaris is de aanvraag echter ook indien van de juiste uitreikingstijd wordt uitgegaan terecht in de AC-procedure afgedaan, nu weliswaar sprake is van een termijnoverschrijding, maar deze louter is veroorzaakt door het wachten op een moeilijk te vinden tolk in de Madingo taal ten behoeve van de voorbereiding van appellant door zijn rechtshulpverlener op het nader gehoor. De gevolgen daarvan mogen volgens de staatssecretaris in dier voege voor rekening van appellant worden gelaten, dat de AC-procedure gevolgd blijft worden.
2.3. Het belang van de vraag die partijen verdeeld houdt, is gelegen in het bepaalde in de artikelen 69, tweede lid en 82, tweede lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Ingevolge artikel 69, tweede lid, gelezen in samenhang met het eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de beroepstermijn één week, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren is afgewezen. Artikel 82, tweede lid onder a, bepaalt dat het eerste lid van dit artikel niet van toepassing is, indien het besluit inhoudt: “de afwijzing van de aanvraag binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren.” In artikel 3.117 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) is het in beide wettelijke bepalingen bedoelde aantal uren bepaald op 48 procesuren. Ingevolge het bepaalde bij artikel 1.1, aanhef en onder f, van dat besluit wordt onder procesuren verstaan: de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 in een aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22.00 tot 08.00 uur niet meetellen.
2.4. De tijd die verstrijkt met het wachten op een tolk ten behoeve van het verkeer tussen vreemdeling en zijn rechtshulpverlener kan in beginsel niet worden aangemerkt als beschikbaar voor het onderzoek in de zin van voormeld artikel 1.1, aanhef en onder f van het Vb 2000. Van bijzondere omstandigheden om daar in dit geval anders over te oordelen, is niet gebleken.
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn betoog nog gewezen op onderdeel C3/12.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 onder “uitzondering”. In deze passage wordt gesteld: “indien de tolk niet tijdig beschikbaar is, ondanks inspanningen van respectievelijk de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de rechtsbijstandverlener, die beiden verantwoordelijk zijn voor het tijdig inzetten van tolken, wordt de asielzoeker doorgezonden naar een opvanglocatie.”
De Afdeling verstaat deze passage aldus, dat indien het tolkenprobleem in het licht van de andere aspecten van de zaak zulke ernstige vormen aanneemt, dat afdoening in een AC niet meer in de rede ligt, de asielzoeker wordt doorgezonden naar een OC. Nu de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan de rechtshulpverlener van appellant binnen een tijdsbestek van enkele uren een tolk ter beschikking heeft gesteld, heeft zich in dit geval geen klemmende problematiek voorgedaan. Van een van de Vc 2000 afwijkende behandeling van appellant is derhalve, daargelaten wat daarvan de betekenis zou zijn, geen sprake geweest.
2.5. De conclusie is dat in het gestelde geen grond is te vinden voor het oordeel dat de AC-procedure op de aanvraag van appellant niet mocht worden toegepast. De rechtbank is, zij het op grond van andere overwegingen, tot dezelfde conclusie gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,