ECLI:NL:RBSGR:2001:AD7113
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A. Wolfsen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid en voortvarendheid bij vrijheidsontneming van vreemdelingen
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontneming van een Srilankaanse vreemdeling, eiser A, die in Nederland een tweede aanvraag voor een verblijfsvergunning had ingediend. Eiser was op 3 juli 2001 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd en er was een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser stelde dat zijn aanvraag niet voortvarend was behandeld, omdat het besluit op zijn aanvraag pas op 29 september 2001, meer dan zes weken na de aanvraagdatum, aan hem was uitgereikt. Hij voerde aan dat de plaatsingsbeschikking onbevoegd was gegeven, omdat deze niet was ondertekend door de directeur van het grenslogies, maar door de plaatsvervangend directeur.
De rechtbank overwoog dat de plaatsvervangend directeur, wanneer hij de werkzaamheden van de directeur waarneemt, de bevoegdheden van de directeur kan uitoefenen. De rechtbank concludeerde dat de termijn van zes weken, zoals genoemd in artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000, niet van toepassing is op maatregelen opgelegd op grond van artikel 6 Vw 2000, maar dat dit niet betekent dat aanvragen niet voortvarend behandeld moeten worden. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat verweerder niet voldoende voortvarend had gehandeld in deze zaak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Wolfsen en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. N. Jacobsz, griffier.