ECLI:NL:RBROT:2025:9647

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
7 augustus 2025
Zaaknummer
11411554 CV EXPL 24-29231
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid bij onbetaalde factuur voor kozijnen geleverd aan een vennootschap

In deze zaak heeft B.O.S. Kozijnen B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wegens onbetaalde facturen voor geleverde kunststof kozijnen. De factuur was op naam van een vennootschap gesteld, maar deze vennootschap had niet betaald. B.O.S. stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders van de vennootschap aansprakelijk zijn, omdat zij wisten dat de vennootschap niet zou kunnen betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de koopovereenkomst tussen B.O.S. en [gedaagde 1] in privé tot stand is gekomen. De kantonrechter oordeelt dat de aansprakelijkheid van de bestuurders alleen kan worden aangenomen als er sprake is van een ernstig verwijt. De rechtbank heeft de gedaagden in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren over de activiteiten en geldstromen van de vennootschap ten tijde van de overeenkomst. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11411554 CV EXPL 24-29231
datum uitspraak: 25 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
B.O.S. Kozijnen B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.J. van Gastel,
tegen

1.[gedaagde 1],

woonplaats: Dordrecht
2. [gedaagde 2],
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagden,
gemachtigde: mr. F. Acar.
De partijen worden hierna ‘B.O.S.’, ‘[gedaagde 1]’ en ‘[gedaagde 2]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 november 2024, met producties 1 tot en met 8;
  • het antwoord, met producties 1 tot en met 5;
  • de nadere producties 6 en 7 van gedaagden;
  • de brief van de gemachtigde van B.O.S. van 22 april 2025, met producties 9 tot en met 12;
  • de e-mail van de gemachtigde van B.O.S. van 25 april 2025, met productie 13;
  • een tweetal videobestanden van gedaagden (producties 8 en 9);
  • de e-mail van de gemachtigde van gedaagden van 29 april 2025, met (nog een) productie 9;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van B.O.S.
1.2.
Op 30 april 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was namens B.O.S. aanwezig [naam], bijgestaan door mr. Van Gastel. [gedaagde 1] was aanwezig, voor zichzelf en namens [gedaagde 2], bijgestaan door mr. Acar.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
B.O.S. heeft op basis van een koopovereenkomst kunststof kozijnen geleverd en geplaatst in een woning die deels eigendom is van [gedaagde 1]. De factuur voor de kozijnen is op naam gezet van [bedrijf] B.V. [gedaagde 1] heeft van haar privérekening een aanbetaling gedaan van € 4.000,-, maar de rest van de factuur is onbetaald gebleven. Bij (verstek)vonnis van 3 december 2020 is [bedrijf] veroordeeld om een bedrag van € 9.887,43 aan B.O.S. te betalen. Aan die veroordeling is niet voldaan. Op 1 november 2023 is [bedrijf], na een turboliquidatie, uitgeschreven uit het Handelsregister. [gedaagde 1] is bestuurder van [gedaagde 2] die weer bestuurder was van [bedrijf],.
2.2.
In deze procedure eist B.O.S. betaling van € 16.263,19. Na een wijziging van de grondslag van haar eis op de zitting baseert B.O.S. haar vordering jegens [gedaagde 1] primair op nakoming van de koopovereenkomst. Zij stelt dat niet [bedrijf], maar [gedaagde 1] in privé de koopovereenkomst heeft gesloten. Subsidiair beroept B.O.S. zich op aansprakelijkheid van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als (indirect) bestuurders van [bedrijf]. Zij zouden, door de factuur op naam van een lege vennootschap te laten zetten, waarvan zij wisten dat deze geen verhaal zou bieden, bewust de verhaalsmogelijkheden van B.O.S. hebben gefrustreerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn volgens B.O.S. op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) aansprakelijk jegens B.O.S. en moeten daarom de schade van B.O.S. vergoeden.
2.3.
[gedaagde 1] betwist dat zij in privé de koopovereenkomst is aangegaan. Ook betwisten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat er sprake is van het bewust frustreren van de verhaalsmogelijkheden. Er zou wel een intentie zijn geweest om de koopovereenkomst na te komen. De kozijnen zouden echter gebrekkig (of verkeerd geplaatst) zijn waardoor de betaling is opgeschort. Feitelijk is alles destijds geregeld door de ex-man van [gedaagde 1] en wist zij van niets, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Het is hen onduidelijk wat B.O.S. bedoelt als zij stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onzorgvuldig hebben gehandeld. De stukken van de turboliquidatie zijn overgelegd.
De partijen bij de koopovereenkomst
2.4.
Omdat B.O.S. op de zitting de grondslag voor haar eis heeft gewijzigd en nu primair stelt dat zij de koopovereenkomst voor de kozijnen met [gedaagde 1] heeft gesloten, moet de kantonrechter eerst beoordelen tussen welke partijen de koopovereenkomst geldt. De kantonrechter oordeelt dat niet is komen vast te staan dat de koopovereenkomst tussen B.O.S. en [gedaagde 1] tot stand is gekomen.
2.5.
Voor het antwoord op de vraag tussen welke partijen een overeenkomst geldt, moet worden gekeken naar dat wat partijen jegens elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Dit is de in de jurisprudentie ontwikkelde zogenoemde Haviltex-norm, die dus niet alleen geldt voor de uitleg van de inhoud van overeenkomst, maar ook voor de vraag tussen welke partijen een overeenkomst is gesloten. De kantonrechter acht hier van doorslaggevend belang dat de factuur destijds op naam van [bedrijf] is gezet. Verdere documenten waaruit zou volgen dat [gedaagde 1] in privé de overeenkomst zou aangaan, zijn er niet. Er is geen offerte en er is ook geen e-mailverkeer tussen B.O.S. en [gedaagde 1]. De omstandigheid dat [gedaagde 1] destijds samen met haar ex-man in de showroom is geweest, betekent niet dat zij in privé de overeenkomst aanging. [gedaagde 1] was immers ook indirect bestuurder van [bedrijf], dus haar aanwezigheid zegt op zichzelf niets. Ook de omstandigheid dat de kozijnen zijn geplaatst in wat nu de privéwoning van [gedaagde 1] is, is onvoldoende om aan te nemen dat zij de overeenkomst in privé heeft gesloten. [gedaagde 1] heeft verklaard dat de woning ook het ondernemingsadres van [bedrijf] was. Nakoming van de koopovereenkomst kan (of kon) B.O.S. dus alleen van [bedrijf] vorderen. Dat heeft zij overigens ook gedaan, zo blijkt uit het overgelegde verstekvonnis van 3 december 2020.
De aansprakelijkheid van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
2.6.
Het uitgangspunt is dat als een vennootschap een verplichting niet nakomt, alleen die vennootschap daarvoor aansprakelijk is. Onder bijzondere omstandigheden kan de bestuurder echter naast een vennootschap aansprakelijk zijn. Daarvoor is nodig dat aan die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de door de schuldeiser van de vennootschap geleden schade. Daarbij is de drempel hoog: bestuurders zijn niet aansprakelijk voor iedere gemaakte fout of vergissing. In de rechtspraak is dit nader uitgewerkt. Een bestuurder kan – voor zover in deze zaak relevant – aansprakelijk zijn als:
- hij namens de vennootschap een verplichting is aangegaan, terwijl hij bij het aangaan wist of behoorde te weten dat de vennootschap niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de schade van onbetaald gebleven schuldeiser (de zogeheten
Beklamel-norm) [1] ;
- hij een handelswijze van de vennootschap heeft bewerkstelligd of toegelaten, waarvan hij wist of behoorde te begrijpen dat dit tot gevolg zou hebben dat de vennootschap haar verplichtingen niet na zou komen en ook geen verhaal zou bieden voor de schade (de zogeheten
Ontvanger/Roelofsen-norm) [2] ;
- hem op andere wijze een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden van de schade van de schuldeiser van de vennootschap.
Artikel 2:11 BW biedt geen zelfstandige grondslag voor het vestigen van aansprakelijkheid. Die bepaling zegt alleen iets over de hoofdelijkheid van eventuele aansprakelijkheid.
2.7.
De kantonrechter oordeelt dat B.O.S. voldoende heeft gesteld en onderbouwd om aan te nemen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wisten dat [bedrijf] de factuur voor de kozijnen niet zou (kunnen) betalen. Het peilmoment is hier de datum waarop de kozijnen werden besteld. B.O.S. heeft erop gewezen dat geen jaarrekeningen zijn gedeponeerd voor [bedrijf]. Dat wijst op het ontbreken van activiteiten. [bedrijf] heeft zelf geen betaling gedaan; de aanbetaling is verricht door [gedaagde 1]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] noemen [bedrijf] in de conclusie van antwoord een ‘lege vennootschap’. Op de zitting hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] echter verklaard dat er op het moment van het bestellen van de kozijnen (het aangaan van de koopovereenkomst) wel activiteiten werden verricht door [bedrijf] en dat de verwachting was dat er wel geld zou zijn om de factuur te betalen. De kantonrechter overweegt dat als komt vast te staan dat op dat moment wel activiteiten werden verricht door [bedrijf] en er geldstromen waren of redelijkerwijs binnen afzienbare tijd te verwachten waren, er niet (langer) vanuit kan worden gegaan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wisten of hadden moeten weten dat [bedrijf] haar betalingsverplichting niet zou nakomen. De kantonrechter zal [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de gelegenheid stellen om tegenbewijs te leveren, waaruit blijkt van de activiteiten en geldstromen binnen [bedrijf] in de jaren 2018 en 2019. Als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat bewijs niet kunnen leveren, zal de kantonrechter de vordering van B.O.S. deels toewijzen.
2.8.
Vooruitlopend op de bewijslevering door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overweegt de kantonrechter nog het volgende.
2.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn niet aansprakelijk jegens B.O.S. op grond van de
Ontvanger/Roelofsen-norm, omdat B.O.S. onvoldoende heeft onderbouwd dat [bedrijf] wel verhaal had kunnen bieden als de vennootschap niet door middel van een turboliquidatie zou zijn ontbonden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onderbouwd dat [bedrijf] ten tijde van de liquidatie geen baten meer had en ook geen activiteiten verrichtte. Het ligt dan op de weg van B.O.S. om te onderbouwen dat er wel baten in [bedrijf] waren voordat het ontbindingsbesluit is genomen. Het enkele feit dat de vennootschap is geliquideerd terwijl er nog een vordering van B.O.S. lag, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de liquidatie onrechtmatig is.
2.10.
De kantonrechter ziet, als de Beklamel-norm niet is geschonden, in de door B.O.S. aangevoerde omstandigheden ook geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] een ernstig verwijt kan worden gemaakt. De (enkele) omstandigheid dat [gedaagde 1] wist van de bestelling, is geen reden om aansprakelijkheid aan te nemen.
2.11.
Tot slot is ook niet gebleken van ongerechtvaardigde verrijking, zoals B.O.S. op de zitting heeft gesteld. [gedaagde 1] heeft erop gewezen dat er sprake is van lekkage en dat de kozijnen dus gebrekkig en/of niet goed geplaatst zijn en dat is geoordeeld dat de kozijnen volledig zouden moeten worden vervangen. Los van de vraag of [gedaagde 1] (of een ander) B.O.S. daar nu nog op kan aanspreken, staat daarom niet vast dat er sprake is van verrijking aan de zijde van [gedaagde 1]. Alleen al daarop stuit een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking af.
De hoogte van de vordering is onduidelijk
2.12.
B.O.S. eist een bedrag van € 16.263,19. Uit de dagvaarding blijkt niet waaruit dit bedrag is opgebouwd. In de dagvaarding wordt alleen het verstekvonnis genoemd, waarin [bedrijf] is veroordeeld om € 9.887,43 aan B.O.S. te betalen. B.O.S. heeft daarnaast enkele documenten overgelegd waaruit kosten van haar deurwaarder en haar gemachtigde blijken, maar op geen enkele manier wordt duidelijk hoe tot een bedrag van € 16.263,19 wordt gekomen. Als de kantonrechter na bewijslevering tot de conclusie komt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aansprakelijk zijn, zal B.O.S. haar vordering nader moeten toelichten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mogen daar dan nog op reageren.
Voortgang van de procedure
2.13.
De zaak wordt verwezen naar de hieronder genoemde rolzitting, waarop [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich moeten uitlaten over de manier waarop zij bewijs willen leveren. Gelet op hierop wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
draagt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op om tegenbewijs te leveren tegen het voorlopig vaststaande feit dat [bedrijf] geen activiteiten verrichtte en daarin geen geldstromen waren ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst voor de kozijnen;
schriftelijk bewijs
3.2.
bepaalt dat als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] schriftelijk bewijs willen leveren dit bewijs uiterlijk een dag voor de rolzitting van
dinsdag 26 augustus 2025 om 11.30 uurin tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
3.3.
bepaalt dat als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] getuigen willen laten horen, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd het aantal en de personalia van de getuigen moeten opgeven. De verhinderdata van de getuigen en beide partijen zullen in de loop van 2026 bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden opgevraagd;
3.4.
wijst erop dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moeten oproepen;
ander bewijs
3.5.
bepaalt dat als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op een andere manier bewijs willen leveren, zij uiterlijk een dag voor de rolzitting die hiervoor is genoemd aan de kantonrechter moeten laten weten hoe;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
51909

Voetnoten

1.HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521.
2.HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758.