ECLI:NL:RBROT:2025:9161

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
ROT 25/5285
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de sluiting van een bedrijfspand op grond van de Opiumwet na onvoldoende motivering door de burgemeester

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De burgemeester van Vlaardingen had op 24 juni 2025 besloten om het bedrijfspand van verzoekers voor de duur van 12 maanden te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na een eerdere spoedsluiting van twee weken. Dit besluit volgde op een bestuurlijke rapportage van de FIOD, waarin werd gesteld dat het pand een centrale rol speelde in drugstransporten. Verzoekers, die bedrijven exploiteren in de dienstverlening voor vervoer over land, maakten bezwaar tegen deze sluiting en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting gerechtvaardigd was en dat er een spoedeisend belang was voor verzoekers, aangezien er nog goederen van derden in het pand aanwezig waren. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit tot vier weken na de beslissing op bezwaar en veroordeelde de burgemeester tot betaling van proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/5285

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 4] , [verzoeker 5] , [verzoeker 6] en [verzoeker 7] ,uit [plaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. G. van der Wende),
en

de burgemeester van Vlaardingen, de burgemeester

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Samenvatting

De burgemeester heeft het bedrijfspand van verzoekers in aansluiting op een eerdere spoedsluiting gesloten voor de duur van 12 maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er aanleiding was om dit besluit te nemen. Het verzoek wordt daarom toegewezen en het bestreden besluit geschorst.

Procesverloop

1. Met het bestreden besluit van 24 juni 2025 heeft de burgemeester het bedrijfspand aan de [adres] in Vlaardingen voor de duur van 12 maanden gesloten
.Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Verzoekers hebben nadere stukken ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers, [persoon A] , [persoon B] en mr. J.C. Spigt, (allen namens verzoekers), de gemachtigde van de burgemeester, mr. L.E. Polak, [persoon C] en [persoon D] (allen namens de burgemeester).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten en omstandigheden
2. Verzoekers exploiteren bedrijven in de dienstverlening voor vervoer over land, expediteurs, cargadoors, bevrachters en andere tussenpersonen in het goederenvervoer. Verzoekers staan bij de Kamer van Koophandel ingeschreven op het adres [adres] in Vlaardingen (hierna: bedrijfspand). Volgens de burgemeester zijn de broers [persoon E] en [persoon F] (middellijk) eigenaars van het bedrijfspand. Deze broers zijn ook als – middellijk – bestuurders en/of aandeelhouders betrokken bij verzoekers en bij andere op het adres van het bedrijfspand ingeschreven vennootschappen.
3. Uit de bestuurlijke rapportage van 10 juni 2025 blijkt onder meer het volgende.
In verband met een langdurig onderzoek naar de in- en doorvoer van harddrugs heeft de FIOD op 10 juni 2025 het bedrijfspand van verzoekers doorzocht. Volgens de beschikbare informatie zou in het pand een zeer grote hoeveelheid harddrugs aanwezig zijn geweest. In het kantoor van [persoon F] is een vuurwapen aangetroffen en een magazijn met daarin 9mm patronen. Ook is een doos met 10.000 sigaretten aangetroffen zonder accijnszegel. Verder is het bedrijfspand doorzocht met een drugshond. Deze hond gaf aan door te gaan zitten dat er op meerdere plekken in de bedrijfsruimte sporen van drugs aanwezig waren. Er werden geen meetbare hoeveelheden drugs aangetroffen. Volgens de FIOD is het zeer waarschijnlijk dat er een partij drugs heeft gestaan om verder verwerkt te worden, in een zogenaamde deklading of die daar uit gehaald zijn. Het bedrijfspand heeft volgens de FIOD een centrale rol gespeeld bij het faciliteren van drugstransporten. [persoon E] en [persoon F] zijn in het kader van het onderzoek aangehouden.
Standpunten
4. Op 10 juni 2025 is het bedrijfspand met spoed gesloten voor de duur van twee weken. Met het bestreden besluit heeft de burgemeester het bedrijfspand aansluitend voor de duur van totaal 12 maanden gesloten, omdat aannemelijk is dat het pand langdurig onderdeel heeft uitgemaakt en zonder sluiting vermoedelijk zal blijven uitmaken van een internationaal drugscircuit. Naar aanleiding van de bestuurlijke rapportage van 10 juni 2025 en nader ingekomen informatie van de FIOD heeft de burgemeester geconcludeerd dat er geen sprake is van een op zichzelf staand drugsincident, maar van een structurele sleutelrol van het bedrijfspand in het verdovende middelencircuit. Gelet op de aard en ernst van de omvang van de overtreding heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen.
5. Verzoekers zijn het niet eens met de sluiting. Zij willen met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat het bedrijfspand weer open mag. Subsidiair willen verzoekers bereiken dat het bedrijfspand minimaal een week open mag, dan wel een zodanige periode als nodig is om verzoekers in staat te stellen de nog aanwezige goederen en de kantoorinventaris uit het bedrijfspand te verplaatsen naar een alternatieve bedrijfslocatie.
Spoedeisend belang
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te beoordelen of sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6.1.
Volgens verzoekers liggen er in het bedrijfspand nog steeds goederen van zakelijke relaties opgeslagen. Daarnaast staan ook de server en de kantoorinventaris van verzoekers nog in het pand. Ter zitting hebben verzoekers nog aangevoerd dat het ook lastig is om vervangende bedrijfsruimte te vinden, nu verhuurders geen zaken meer willen doen met verzoekers. De sluiting leidt volgens verzoekers tot grote financiële schade.
6.2.
De burgemeester betwist het spoedeisend belang. Een louter financieel belang is volgens vaste rechtspraak in de regel onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te
treffen. Van een dreigende onomkeerbare situatie indien de uitkomst van de bodemzaak wordt afgewacht, zoals een faillissement, of een acute financiële noodsituatie, is ook geen sprake. Verder hebben verzoekers, gelet op de verleende ontheffingen, de goederen uit het pand kunnen halen en hun bedrijfsvoering kunnen verplaatsen naar een andere locatie en van daaruit kunnen zij hun bedrijfsvoering voortzetten.
6.3.
De voorzieningenrechter ziet een voldoende spoedeisend belang om het verzoek inhoudelijk te beoordelen. De burgemeester heeft verzoekers inderdaad in de gelegenheid gesteld om goederen uit het bedrijfspand te halen, maar er bevinden zich nog steeds goederen van derden en andere voor de bedrijfsvoering van verzoekers van belang zijnde goederen in het pand. Verder zal, zoals ter zitting is besproken, pas in oktober een hoorzitting worden gepland voor de behandeling van het bezwaarschrift en een beslissing daarop wordt pas vier weken na die datum verwacht.
Grondslag van het bestreden besluit
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester het bestreden besluit uitsluitend heeft gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
Wettelijk kader
8. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een pand een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
8.1.
De bevoegdheid tot toepassen van artikel 13b van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. In het Damoclesbeleid van de gemeente Vlaardingen is uitgewerkt hoe de burgemeester deze bevoegdheid toepast. In hoofdstuk 2 is het beleid opgenomen ten aanzien van de handhaving van overtredingen op het gebied van drugs in andere gebouwen dan gedoogde coffeeshops. In dat hoofdstuk is een maatregelentabel opgenomen.
Bevoegdheid van de burgemeester
9. Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een pand harddrugs of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of als de drugs met dat doel aanwezig zijn. De burgemeester is ook bevoegd om artikel 13b van de Opiumwet toe te passen indien, zoals in dit geval, geen drugs zijn aangetroffen in het pand, maar op grond van andere feiten en omstandigheden aannemelijk is dat drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in het pand. [1] Gelet op de omstandigheden zoals die blijken uit de bestuurlijke rapportage van 10 juni 2025 en de FIOD-rapportage van 12 juni 2025 was de burgemeester bevoegd om toepassing te geven aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De voorzieningenrechter dient vervolgens te beoordelen of de burgemeester ook gebruik heeft mogen maken van deze bevoegdheid.
Gebruik maken van de bevoegdheid door de burgemeester
10. Gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] moet de burgemeester als hij op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is om in een concreet geval op te treden met een last onder bestuursdwang en hij overweegt om een pand te sluiten, beoordelen of dat in de omstandigheden van het geval gerechtvaardigd is, en zo ja, voor hoe lang. Wanneer de burgemeester daarvoor beleid heeft geformuleerd, zal hij dat beleid in de regel moeten toepassen en ook moeten bezien of er grond bestaat om daarvan af te wijken. Steeds zal de burgemeester daarbij moeten beoordelen of zijn optreden in een concreet geval evenredig is. De burgemeester moet zich ervan vergewissen dat de sluiting van een pand en de duur ervan met het oog op de hiervoor genoemde doelen geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is.
Geschiktheid
11. De burgemeester heeft het bestreden besluit gebaseerd op de bestuurlijke rapportage van 10 juni 2025 en het door de Officier van Justitie verstrekte dossier van de voorgeleiding waartoe ook een rapport van het FIOD van 12 juni 2025 behoort. De burgemeester acht, zo blijkt uit het bestreden besluit, van belang dat uit het rapport van de FIOD blijkt dat het aannemelijk is dat vanuit het bedrijfspand van verzoekers drugstransporten werden gefaciliteerd in de breedste zin van het woord. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er op 24 mei 2024 een lading van 266 kg cocaïne aanwezig is geweest in het bedrijfspand. Verder is gebleken dat [persoon E] , die eigenaar is van het bedrijfspand en ook als bestuurder betrokken is bij de in het pand gevestigde bedrijven, in mei 2025 afspraken heeft gemaakt met een van de andere verdachten uit het FIOD-onderzoek om 5.000 kg cocaïne in te voeren. Verder blijkt uit het rapport van de FIOD dat in de periode van 2017 tot en met april 2023 vier meldingen zijn binnengekomen bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) over [persoon E] en/of het bedrijfspand met betrekking tot de handel in (hard)drugs. Voor de burgemeester is het aannemelijk dat alle genoemde feiten in het FIOD-rapport verbonden zijn met het bedrijfspand.
11.1.
De voorzieningenrechter kan de burgemeester volgen voor zover hij zich op het standpunt stelt dat de informatie over [persoon E] uit het dossier voor de voorgeleiding en het FIOD-rapport ziet op ernstige verdenkingen betreffende drugstransporten. Het gaat in de procedure zoals hier aan de orde om een herstelmaatregel, in dit geval met als doel het beëindigen van de geconstateerde overtreding van de Opiumwet, het tenietdoen van de gevolgen daarvan en/of het voorkomen van verdere overtredingen van de Opiumwet steeds vanuit bedrijfspand.
De voorzieningenrechter is, anders dan verzoekers, van oordeel dat het drugstransport op 24 mei 2024 wel in verband kan worden gebracht met het bedrijfspand van verzoekers. Hoewel niet vaststaat dat de pallet met 266 kg cocaïne daadwerkelijk in het bedrijfspand aanwezig is geweest, is deze pallet in de directe omgeving van het bedrijfspand overgeladen van een bestelauto in een vrachtauto. Hierbij waren ook medewerkers van verzoekers betrokken. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit transport heeft plaatsgevonden op 24 mei 2024. Dat was ruim een jaar voor het nemen van het bestreden besluit. De burgemeester heeft in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom, gelet op het tijdsverloop, de sluiting van het bedrijfspand nog kan bijdragen aan het bereiken van het doel van deze sluiting, namelijk het herstel van de openbare orde. De burgemeester heeft ter onderbouwing van zijn besluit om het bedrijfspand te sluiten ook gewezen op de informatie uit het FIOD-rapport dat in mei 2025 afspraken over de invoer van 5.000 kg cocaïne zouden zijn gemaakt tussen [persoon E] en een andere verdachte in dat onderzoek. Uit deze informatie uit het FIOD-rapport is niet af te leiden dat deze afspraken inhielden dat deze partij cocaïne tijdelijk in het bedrijfspand zou worden opgeslagen of dat het pand, anders dan dat de afspraak is gemaakt door een van de eigenaren van het bedrijfspand, op een of andere wijze betrokken zou zijn bij het nakomen van deze afspraken. Ook de in 11. genoemde informatie van de TCI is onvoldoende concreet om aan te nemen dat het bedrijfspand daadwerkelijk wordt gebruikt voor de verkoop, aflevering of verstrekking van drugs.
11.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij met de sluiting van het bedrijfspand kon bereiken dat de openbare orde hersteld dan wel gehandhaafd wordt. Ter zitting is namens de burgemeester naar voren gebracht dat de Officier van Justitie nog meer informatie zou kunnen verstrekken die de burgemeester aan zijn besluit ten grondslag kan leggen. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het strafrechtelijk onderzoek nog steeds gaande is en er nog steeds nieuwe informatie beschikbaar komt, ziet zij hierin geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het is immers op dit moment nog niet duidelijk dat die mogelijke aanvullende informatie betrekking heeft op de handel in drugs vanuit het bedrijfspand van verzoekers.
12. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en heeft aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit van 24 juni 2025 tot vier weken na bekendmaking van de
beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 385,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Zie onder meer de laatste overzichtsuitspraak van de Afdeling van 26 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922