ECLI:NL:RBROT:2025:9103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
ROT 25/4975
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om veroordeling van het college in de gemaakte proceskosten na intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam het verzoek van verzoekster om het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam te veroordelen in de proceskosten. Op 19 juni 2025 heeft het college de uitbetaling van verzoeksters bijstandsuitkering opgeschort, omdat verzoekster niet tijdig had gereageerd op een verzoek om nadere stukken. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt en vroeg om een voorlopige voorziening. Op 1 juli 2025 heeft het college de opschorting opgeheven en op 2 juli 2025 een beslissing genomen op het bezwaar, waarbij het college verzoekster een vergoeding van de proceskosten in bezwaar toekende. Na de opheffing van de opschorting trok verzoekster haar verzoek om een voorlopige voorziening in en vroeg om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting en wijst het verzoek toe. Hij oordeelt dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen door de opschorting op te heffen, wat aanleiding geeft voor de proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter berekent de proceskosten op € 907,-, die het college aan verzoekster moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 25 juli 2025 en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/4975

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2025 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. I. Car),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten.
2. Op 19 juni 2025 heeft het college de uitbetaling van verzoeksters bijstandsuitkering opgeschort, omdat verzoekster niet op tijd had gereageerd op het verzoek om nadere stukken in te dienen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening gevraagd.
3. Op 1 juli 2025 heeft het college een nieuw besluit genomen en de opschorting opgeheven. Op 2 juli 2025 heeft het college een beslissing genomen op het bezwaar van verzoekster en daarbij aan haar een vergoeding van de proceskosten in bezwaar toegekend. Verzoekster heeft naar aanleiding van de opheffing van de opschorting het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht het college te veroordelen in de gemaakte proceskosten. Het college heeft op 7 juli 2025 op dit verzoek gereageerd.
4. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Zij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
6. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
6.1.
In een voorlopige voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
7. Het college is met het besluit van 1 juli 2025 aan verzoekster tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekster tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoekster heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college, met het opheffen van de opschorting van verzoeksters bijstandsuitkering, aan het verzoek van verzoekster is tegemoetgekomen. Verzoekster heeft volgens het college een goede verklaring gegeven dat zij buiten haar schuld om niet eerder kon reageren. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het college in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het college te vergoeden?
8. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekster heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het college moet vergoeden € 907,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. De voorzieningenrechter wijst erop dat het college het door verzoekster betaalde griffierecht van € 53,- kan vergoeden. [6] Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het college tot betaling van € 907,- aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
6.Dat staat in artikel 8:82, zesde lid, van de Awb.