ECLI:NL:RBROT:2025:8751

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
10/072741-25 en 96/129030-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging doodslag met vrijspraak voor moord en bijkomende verkeersdelicten

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn broer opzettelijk met een auto op twee personen is ingereden, wat resulteerde in twee pogingen tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van deze pogingen tot doodslag, maar sprak hem vrij van de moord ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft ook een gebouw beschadigd en was eerder onder invloed van alcohol en cannabis. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, een contactverbod van 5 jaar en een rijontzegging van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat er geen vormverzuim was met betrekking tot het bloedonderzoek, maar constateerde wel een schending van de termijn voor het onderzoek, zonder dat dit gevolgen had voor de betrouwbaarheid van de resultaten. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/072741-25 en 96/129030-24
Datum uitspraak: 26 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ([geboorteland]) op [geboortedatum 1] 1991,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. M. Sipma, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.G.T. van de Weerd heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde en het ten laste gelegde onder parketnummer 96/129030-24;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren;
  • ten aanzien van feit 3 onder parketnummer 10/072741-25 een geldboete van €500.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 en 2 impliciet primair (parketnummer 10/072741-25)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere bespreking zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 3 (parketnummer 10/072741-25)
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere motivering bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 1, 2 (impliciet subsidiair) en 4 (parketnummer 10/072741-25)
4.3.1.
Standpunt verdediging
Er was sprake van een ongeluk; de verdachte stelt zich op het standpunt dat zijn voet in plaats van de rem het gaspedaal indrukte. Er is geen bewijs dat de verdachte de intentie had om de slachtoffers te doden. Vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet moet de verdachte vrijgesproken worden. Dit geldt ook voor de onder 4 ten laste gelegde vernieling.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er bewijs is voor(voorwaardelijk) opzet van de verdachten op het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarbij komt groot gewicht toe aan de eigen waarneming van de rechtbank van beelden van beveiligingscamera’s in de omgeving
Eigen waarneming rechtbank ter terechtzitting
De beide aanrijdingen zijn opgenomen door een beveiligingscamera van een horecazaak in de directe omgeving, cafetaria Seppel. De rechtbank heeft deze opnames, in het dossier aangeduid als ‘beelden snackbar met geluid’ ter zitting nauwkeurig en bij herhaling, op normale snelheid en op onderdelen vertraagd, bekeken en beluisterd. De rechtbank neemt daarop onder andere het volgende waar. Om 15:43:43 uur is te zien dat de grijze BMW tamelijk langzaam van links in beeld uit een zijstraat komt rijden. Om 15:43:45 uur slaat de auto ineens, tegen de rijrichting in, linksaf en rijdt om de betonblokken die de stoep afschermen, de stoep op, recht op de aangevers af die daar staan te praten. Op het moment dat de auto de stoep op rijdt, is te horen dat het toerental van de motor oploopt waaruit kan worden opgemaakt dat de bestuurder extra gas geeft als hij in de richting van de aangevers rijdt. De aangevers staan op de stoep naast een muur van een gebouw dat aan de stoep grenst. [slachtoffer 1] wordt frontaal aangereden, maar kan deels over de auto heen springen/rollen. [slachtoffer 2] wordt geraakt door de linkerzijde van de BMW en valt richting de muur op de grond. De grijze BMW stuurt kort voordat [slachtoffer 1] wordt geraakt een klein beetje rechts in de richting van [slachtoffer 1] voordat hij wordt geraakt. De grijze BMW rijdt dan min of meer parallel aan de muur waar de stoep aan grenst. Direct nadat [slachtoffer 1] is geraakt stopt de grijze BMW en de bestuurder van de grijze BMW stapt uit. De zwarte BMW komt om 15:43:41 van rechtsboven in beeld. De auto draait om een middenberm heen en steekt schuin de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer over en rijdt dan in een rechte lijn op de aangevers af. Deze zwarte BMW rijdt eerst langzaam, maar nadat de grijze auto de stoep oprijdt, versnelt de zwarte auto en rijdt ook deze richting de aangevers. Om 15:43:47, als de zwarte BMW rijdt bij de zijstraat waar de grijze BMW uitkwam, is meer motorgeluid te horen, en zodra de zwarte auto bij de stoep komt om 15:43:50 zijn er nog meer motorgeluiden te horen. De zwarte BMW maakt nog een lichte beweging naar links, waar [slachtoffer 1] opkrabbelt, waarna de zwarte BMW vervolgens met een forse klap tegen de muur rijdt achter de plek waar de aangevers stonden. [slachtoffer 2] ligt er net naast op de grond en [slachtoffer 1] rent weg nadat hij ook de zwarte BMW heeft ontweken. Terwijl de zwarte BMW tot stilstand komt, rent de bestuurder van de grijze BMW achter de zwarte BWM langs achter [slachtoffer 1] aan, die de zijstraat in rent. Direct daarop stapt ook de bestuurder van de zwarte BMW uit en hij rent om 15:43:57 in dezelfde richting als [slachtoffer 1] en de bestuurder van grijze BMW.
Op beelden van Supermarkt Plus en de Primera is de zijstraat te zien waarin [slachtoffer 1] rennend is gevlucht.
Op de beelden die in het dossier zijn gevoegd met de bestandsnaam [bestandsnaam 1] is om 15:43:56 [slachtoffer 1] rennend te zien in de zijstraat, om 15:44:00 gevolgd door een rennende man en om 15:44:04 gevolgd door een tweede rennende man. Op beelden die in het dossier zijn gevoegd met de bestandsnaam [bestandsnaam 2] zijn vanaf 15:46:44 twee mannen te zien die naast elkaar in rustig tempo teruglopen in de richting waaruit de drie rennende mannen zijn gekomen.
Tot zover de eigen waarneming van de rechtbank.
De rechtbank stelt mede op grond van de hiervoor weergegeven eigen waarneming vast dat beide verdachten opzettelijk op de slachtoffers zijn ingereden en hierbij bewust en nauw hebben samengewerkt. Hierbij is van belang dat beide auto’s vlak na elkaar zichtbaar en hoorbaar gericht en met toenemende snelheid in zijn gereden op de slachtoffers en daartoe, gezien hun oorspronkelijke rijrichtingen en plaats op de weg, hebben moeten bijsturen. Daar komt nog bij dat tussen de telefoons van de verdachten kort voorafgaand en tijdens deze aanrijdingen een telefoonverbinding actief was. Op grond van een en ander stelt de rechtbank vast dat het hier gaat om een gezamenlijke doelgerichte aanslag van de verdachten op [slachtoffer 1], hetgeen wordt versterkt door het feit dat de verdachte en de medeverdachte vervolgens hard achter de vluchtende [slachtoffer 1] zijn aangerend, waarna zij samen, kennelijk zonder dat zij [slachtoffer 1] hebben kunnen inhalen, rustig teruglopen.
Aangever [slachtoffer 1] heeft bovendien verklaard dat hij al enige jaren een conflict heeft met de verdachte en dat hij vaker door hem en zijn familie bedreigd werd.
Dat de aanrijdingen zijn ontstaan door een onhandigheid zoals beide verdachten hebben verklaard waardoor zij ieder de controle over hun auto verloren en dat het voorval dus een ongeluk was acht de rechtbank dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
Het bewijs is dan ook geleverd van het medeplegen van een poging om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven. Het verweer dat in de gegeven omstandigheden er geen aanmerkelijke kans bestond dat hij zou komen te overlijden door het handelen van de verdachte wordt gepasseerd, omdat de rechtbank van oordeel is dat uit de gang van zaken voortvloeit dat het opzet van beide verdachten een vol opzet was (en niet slechts een bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans op diens de dood).
Dit is anders voor [slachtoffer 2], die niets met de situatie te maken lijkt te hebben en die toevallig naast [slachtoffer 1] stond. Met betrekking tot [slachtoffer 2] hebben de verdachten daarentegen wel bewust de aanmerkelijke kans dat ook hij om het leven zou komen aanvaard door één en andermaal in te rijden op [slachtoffer 1] terwijl [slachtoffer 2] vlak naast hem stond. Daarmee hebben zij dus opzet in voorwaardelijke zin gehad op het doden van [slachtoffer 2].
Ook is bewezen dat de verdachte een gebouw heeft beschadigd zoals onder 4 ten laste gelegd. De verdachte is namelijk met zijn auto tegen het gebouw gereden en het gebouw heeft daardoor schade opgelopen. Door met verhoogde snelheid de stoep op te rijden in de richting van de aangevers, die naast een muur stonden, heeft de verdachte op zijn minst het voorwaardelijk opzet gehad op de beschadiging van de muur van het gebouw. De rechtbank ziet geen bewijs voor medeplegen van deze beschadiging.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van tweemaal poging tot doodslag en een beschadiging van een gebouw.
4.4.
Bewijswaardering parketnummer 96/129030-24
4.4.1.
Standpunt verdediging
Het bloedonderzoek moet plaatsvinden binnen 4 weken na ontvangst van de buisjes met bloed. Uit het rapport is op te maken dat de buisjes op 14 maart 2023 zijn binnengekomen bij het laboratorium, maar er valt niet af te leiden wanneer het onderzoek vervolgens plaats heeft gevonden. De rapportage is pas opgemaakt in september 2023. Dit levert een schending van de voorschriften uit het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer op en daarom zou bewijsuitsluiting moeten volgen. Dit maakt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit.
4.4.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat de monsters van het bloed dat op 11 maart 2023 van de verdachte is afgenomen door het MaasstadLab in het Maasstadziekenhuis zijn ontvangen op 14 maart 2023 en dat het onderzoeksrapport dateert van 25 september 2023. Uit het dossier blijkt niet wanneer het bloed is onderzocht. Gelet op het ruime tijdsverloop van meerdere maanden van tussen de ontvangst van het bloed en de datum van het onderzoeksrapport, kan de rechtbank zonder nadere informatie niet vaststellen dat het onderzoek van de bloedmonsters binnen vier weken na ontvangst daarvan door het laboratorium is verricht. De rechtbank oordeelt daarom dat artikel 16, eerste lid, van het Besluit is geschonden.
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag wat het gevolg moet zijn van die schending. Voor beantwoording van die vraag is van belang of de in artikel 16, eerste lid, van het Besluit genoemde termijn behoort tot het stelsel van waarborgen die direct van invloed zijn op de betrouwbaarheid van het onderzoek.
Vooropgesteld moet worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. Hoge Raad 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952 en Hoge Raad 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684). Tot die waarborgen behoren onder meer de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek.
Uit de nota van toelichting blijkt niet dat de in artikel 16, eerste lid, van het Besluit opgenomen termijn tot doel heeft de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen.
Uit het dossier blijkt verder dat de bloedmonsters op de voorgeschreven wijze door het laboratorium zijn bewaard (namelijk: bij een temperatuur van ten hoogste -20C). Gelet daarop is de eventuele overschrijding van de onderzoekstermijn in deze zaak niet van invloed geweest op de resultaten van het onderzoek. Nu ook anderszins niet is gebleken van schending van enig in het Besluit opgenomen waarborg die van invloed is op de betrouwbaarheid van het onderzoek, acht de rechtbank de uitkomst van het onderzoek betrouwbaar en zullen de resultaten daarvan worden gebruikt voor het bewijs.
Wel is er – nu niet vastgesteld kan worden dat het onderzoek binnen de in artikel 16, eerste lid, van het Besluit bedoelde termijn van vier weken heeft plaatsgevonden – sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Gesteld noch gebleken is dat de verdachte enig nadeel door dit vormverzuim heeft ondervonden. Gelet hierop zal de rechtbank volstaan met de constatering van dit vormverzuim en hier verder geen gevolgen aan verbinden.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 impliciet subsidiair en 4 van parketnummer 10/072741-25 en het onder parketnummer 96/129030-24 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/072741-25 onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
10/072741-25
1. impliciet subsidiair
hij op 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk van het leven te beroven
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [slachtoffer 2] heeft
ingereden waardoor die [slachtoffer 2] is geraakt en
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [slachtoffer 2] heeft
ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
impliciet subsidiair
hij op 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [slachtoffer 1] heeft
ingereden waardoor die [slachtoffer 1] is geraakt en
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [slachtoffer 1] heeft
ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 5 maart 2025 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig
(een personenauto) heeft gereden op de weg, kruising Langenhorst, kruising
Gruutkamp te Rotterdam,
zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116
lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie
van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
4
hij op 5 maart 2025 te Rotterdam,
opzettelijk en wederrechtelijk
een gebouw aan de [adres 2], toebehorende aan
HEF Wonen, heeft beschadigd
door met een auto op het gebouw in te rijden;
96/129030-24
hij op 11 maart 2023 te Rotterdam een voertuig, te weten een
personenauto, heeft bestuurd , na gebruik van
een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, in combinatie met een andere van deze aangewezen stoffen, te weten alcohol, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en alcohol 5,4 microgram THC per liter bloed en 1,10 milligram ethanol per milliliter bloed, in elk geval (telkens) een hoger gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof en
alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10/072741-25

1. medeplegen van poging tot doodslag

2. medeplegen van poging tot doodslag

3. overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

4. beschadiging van een gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort

96/129030-24
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte is samen met zijn broer ieder met een auto op twee personen ingereden en heeft zich daardoor schuldig gemaakt aan twee keer een poging tot doodslag.
Als eerste reed de medeverdachte op beide slachtoffers in; [slachtoffer 1] sprong omhoog toen hij deze auto zag recht op zich zag afkomen, en hij werd alsnog geraakt en rolde over de auto heen, en [slachtoffer 2] is geraakt door de auto en viel op de grond. Hierna volgde de auto van de verdachte. [slachtoffer 1] kon nog net opzij springen om te voorkomen dat hij tussen deze auto en de muur van het gebouw langs de stoep terecht zou komen. [slachtoffer 2] lag op dat moment vlak naast de plek waar deze auto de muur raakte bewusteloos op de grond. Een en ander moet voor beide slachtoffers ontzettend angstig zijn geweest. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij net als zijn broer zijn auto heeft ingezet als wapen tegen [slachtoffer 1] en dat hij het voor lief nam dat hij daarbij ook nog een ander zou raken. Dergelijke feiten versterken de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het geweld vond immers plaats op klaarlichte dag, op de openbare weg en voor het oog van buurtbewoners.
De verdachte heeft door zo te handelen ook een gebouw beschadigd, door daar met hoge snelheid tegen aan te rijden en reed ook nog eens zonder rijbewijs.
In 2023 reed de verdachte onder invloed van alcohol en cannabis. Deze verkeersfeiten brengen de verkeersveiligheid in gevaar.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 april 2025 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten uit de Wegenverkeerswet.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet daarop en op de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de situatie. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend. Nu de verdachte de auto als wapen heeft ingezet, zal ook een rijontzegging voor de duur van 2 jaren worden opgelegd voor feit 2.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Voor het rijden zonder rijbewijs legt de rechtbank aan de verdachte een geldboete van €500,- op.
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte daarnaast de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1]. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer 1] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een dergelijke maatregel voor [slachtoffer 2], omdat de beide verdachten het kennelijk niet specifiek op hem voorzien hadden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit in het geding gevoegd [benadeelde partij]. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 9.638,93 aan materiële schade en een vergoeding van € 30.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering tot vergoeding van gederfd inkomen is onvoldoende onderbouwd. Dat gedeelte dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het overige is de vordering tot vergoeding van materiele schade redelijk. Dit geldt ook voor het immateriële deel van de vordering. Daarbij wordt verzocht de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
Uit het dossier komt de door de benadeelde partij genoemde schade niet naar voren en de verschillende schadeposten zijn niet onderbouwd. De materiële vordering moet worden afgewezen. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade is te hoog, indien men kijkt naar vergelijkbare zaken. Dit bedrag moet verminderd worden.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. Met de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat beoordeling van de vordering tot vergoeding van gederfd inkomen nader onderzoek vereist en dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat gedeelte van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het overige materiële deel van de vordering is genoegzaam onderbouwd. Dat deel van de vordering is daarom ondanks de slechts globale betwisting door de verdediging, de rechtbank niet ongegrond en toewijsbaar.
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Dat ligt besloten in de aard en de ernst van de normschending. Deze schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,= . Voor het meerdere zou nader onderzoek nodig zijn. Dat onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaald is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 maart 2025.
Aangezien de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van totaal € 6.037,05, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen, 23, 24c, 36f, 38v, 38w, 45, 47, 57, 62, 287 en 352 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 8, 107, 176, 177 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/072741-25 onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/072741-25 onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, en het onder parketnummer 96/129030-24 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 (vijf) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 2] 1991 te [geboorteplaats 2]), gedurende 5 (vijf) jaren na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur
van 2 (twee) weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste
6 (zes) maandenbedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
ter zake van feit 2 onder parketnummer 10/072741-25:
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) jaren;
en voorts:
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 6.037,05 (zegge: zesduizend zevenendertig euro en vijf cent), bestaande uit € 1.037,05 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 6.037,05(hoofdsom,
zegge: zesduizend zevenendertig euro en vijf cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 6.037,05 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
65 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Tuinenburg, voorzitter,
en mrs. A.J.P. van Essen en M. Nijboer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/072741-25
1
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [slachtoffer 2] heeft
ingereden waardoor die [slachtoffer 2] is geraakt en/of
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [slachtoffer 2] is
ingereden
heeft ingereden waardoor die [slachtoffer 2] is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [slachtoffer 2] heeft
ingereden waardoor die [slachtoffer 2] is geraakt en/of
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [slachtoffer 2] is
ingereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade
van het leven te beroven
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [slachtoffer 1] heeft
ingereden waardoor die [slachtoffer 1] is geraakt en/of
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [slachtoffer 1] is
ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk en
opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met hoge snelheid met een grijze auto met kenteken [kenteken 1] op die [slachtoffer 1] heeft
ingereden waardoor die [slachtoffer 1] is geraakt en/of
- met hoge snelheid met een zwarte auto met kenteken [kenteken 2] op die [slachtoffer 1] is
ingereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
3
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig
(een personenauto) heeft gereden op de weg, kruising Langenhorst, kruising
Gruutkamp te Rotterdam,
zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116
lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie
van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
4
hij op of omstreeks 5 maart 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk
een gebouw aan de [adres 2], geheel of ten dele toebehorende aan
HEF Wonen, althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededaders, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt
door met een auto op het gebouw in te rijden.
96/129030-24
hij op of omstreeks 11 maart 2023 te Rotterdam een voertuig, te weten een
personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van
een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en
geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof(fen) als bedoeld in artikel 8, eerste
lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, in combinatie met een of
meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten alcohol, terwijl ingevolge een
onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed (of
adem) bij iedere aangewezen stof en/of alcohol 5,4 microgram THC per liter bloed
en/of 1,10 milligram ethanol per milliliter bloed, in elk geval (telkens) een hoger
gehalte dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof en/of
alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde.