ECLI:NL:RBROT:2025:8652

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 10103
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omzetting prestatiebeurs in gift op grond van structurele bijzondere omstandigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 17 juli 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiser om omzetting van zijn prestatiebeurs in een gift behandeld. Eiser had op 9 april 2024 een verzoek ingediend bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, omdat hij na een bindend studieadvies van het Albeda College niet in staat was om zijn opleiding op MBO-niveau 3 voort te zetten. De minister heeft het verzoek afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van een structurele bijzondere omstandigheid die de omzetting rechtvaardigde. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 5 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft afgewezen, omdat het niet beschikken over de capaciteiten om de studie af te ronden geen bijzondere omstandigheid is in de zin van de Wet studiefinanciering 2000. De rechtbank verwijst naar eerdere rechtspraak en concludeert dat er geen reden is om af te wijken van deze lijn. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat eiser ook geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/10103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Kafa),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. T.C.A. Hofman)

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser van 9 april 24 om omzetting van de prestatiebeurs in een gift op grond van een structurele bijzondere omstandigheid. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister het verzoek terecht heeft afgewezen
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 4 juni 2024 (het primaire besluit) heeft de minister het verzoek van eiser om omzetting van de prestatiebeurs in een gift op grond van een structurele bijzondere omstandigheid afgewezen.
2.1.
Met het besluit van 1 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, vergezeld door [begeleider] , en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
3. Eiser heeft aan het Albeda College een diploma behaald voor de opleiding Sport & Bewegen MBO-niveau 2. Na deze opleiding is eiser verder gegaan met de opleiding Sport & Bewegen MBO-niveau 3. Hiervoor is aan hem een prestatiebeurs toegekend.
3.1.
Eiser heeft naar aanleiding van een capaciteitentest op 17 april 2024 van het Albeda College het bindend studieadvies gekregen dat hij deze opleiding op MBO-niveau 3 niet langer kan/mag blijven volgen. Hierna is hij noodgedwongen gestopt met de opleiding.
3.2.
Op 19 april 2024 heeft eiser de minister verzocht de prestatiebeurs om te zetten in een gift. Bij het verzoek was een verklaring van een aan de onderwijsinstelling verbonden orthopedagoog gevoegd, waarin, kortgezegd, is geconcludeerd dat niveau 3 van voornoemde opleiding niet haalbaar is voor eiser gelet op onvoldoende cognitieve capaciteiten. Om die reden kan hij de opleiding niet afronden met een diploma.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. In het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing van het verzoek van eiser gehandhaafd. Het feit dat een niveau niet haalbaar is, is geen structurele bijzondere omstandigheid op grond waarvan de prestatiebeurs kan worden omgezet in een gift. Er is geen sprake van een structurele medische omstandigheid op grond waarvan de prestatiebeurs kan worden omgezet. Het beschikken over onvoldoende capaciteiten is ook geen structurele bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4.14 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Hierbij heeft de minister onder meer verwezen naar de uitspraak van 12 augustus 2020 van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), ECLI:NL:CRVB:2020:1825.
Het standpunt van eiser
5. Eiser had zeer veel moeite met de lesstof en later is uit het onderzoek van de orthopedagoog gebleken dat hij vanwege zijn cognitieve capaciteiten niet in staat is om een opleiding op niveau 3 te volgen en af te ronden. Volgens eiser zijn de feiten en omstandigheden in de uitspraak waar de minister naar verwezen heeft niet te vergelijken met zijn zaak, omdat bij hem een orthopedagoog een uitgebreid capaciteiten onderzoek heeft gedaan naar de cognitieve capaciteiten. Verder blijkt uit die uitspraak niet dat het om tekortschietende cognitieve capaciteiten ging.
Ter zitting heeft eiser nog een beroep gedaan op de evenredigheid, omdat het om een terugvordering ineens gaat. Dat pakt voor eiser onevenredig uit gelet op zijn privé situatie. Eiser volgt nu geen studie, hij heeft geen baan en hij heeft problemen met zijn partner, waar hij een kind mee heeft.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt of de minister het verzoek om omzetting van de prestatiebeurs in een gift terecht heeft afgewezen.
7. In de Wet studiefinanciering 2000 is bepaald dat een toegekende prestatiebeurs kan worden omgezet in een gift. Hiervoor is vereist dat de mbo-student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs het afsluitend examen met goed gevolg te behalen. [1] De bijzondere omstandigheden kunnen – als deze van medische aard zijn – uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de student is ingeschreven. Als sprake is van bijzondere omstandigheden van niet-medische aard, volstaat een gedagtekende verklaring van de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de mbo-student is ingeschreven. [2]
8. Volgens vaste rechtspraak geldt dat het niet beschikken over de capaciteiten om de studie af te ronden op het niveau waarop hij is gestart, geen bijzondere omstandigheid in de zin van de wet is. [3] In de wetsgeschiedenis is omschreven welke omstandigheden wel een bijzondere omstandigheid in de zin van de wet kunnen zijn. Een voorbeeld hiervan is als iemand vlak voor zijn afsluitend examen staat en aan het einde van de diplomatermijn te maken krijgt met een ziekte, waardoor hij uitgeschakeld is. Een ander voorbeeld uit de rechtspraak is dat sprake is van een structurele medische omstandigheid met een wisselend klacht- en beperkingenpatroon, waardoor de student niet in straat is zijn diploma binnen de diplomatermijn te halen. [4] In de situatie van eiser is gesteld noch gebleken dat sprake is van dergelijke omstandigheden.
9. De stelling van eiser dat de feiten en omstandigheden in de uitspraak waar verweerder naar heeft verwezen niet te vergelijken met zijn zaak, slaagt niet.
9.1.
In de betreffende uitspraak van de Raad is overwogen dat het niet over de capaciteiten beschikken om de studie op het niveau af te ronden waarop is gestart, mede gelet op de genoemde kamerstukken, geen bijzondere omstandigheid is in de zin van artikel 4.14 van de Wsf 2000. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om daaronder niet ook cognitieve capaciteiten te laten vallen, waarbij wordt overwogen dat het hierbij niet gaat om onvoldoende cognitieve capaciteiten door een structurele medische omstandigheid.
10. Ten aanzien van eisers beroep op de evenredigheid heeft de minister op de zitting toegelicht dat de schuld circa € 5.500,- en dat dat bedrag over 35 jaar dient te worden terugbetaald naar inkomen zodat de financiële impact niet groot zal zijn. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het beroep op de evenredigheid niet slaagt.
11. Op grond van het voorgaande wordt geoordeeld dat de minister het verzoek van eiser terecht heeft afgewezen en dat het beroep ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2025.
De griffier is verhinderd
te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 4.7, eerste lid, Wet studiefinanciering 2000 bepaalt het volgende:
Prestatiebeurs beroepsonderwijs wordt voor een opleiding niveau 3 of 4 binnen en buiten Nederland tezamen gedurende ten hoogste 4 jaren verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs, met dien verstande dat de aanvullende beurs in de eerste 12 maanden waarvoor aanspraak op studiefinanciering bestaat wordt verstrekt in de vorm van een gift.
Artikel 4.10 eerste lid, Wsf 2000 bepaalt het volgende:
Indien een deelnemer binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de aan hem ingevolge artikel 4.7, eerste lid toegekende prestatiebeurs beroepsonderwijs omgezet in een gift.
Artikel 4.14. van de Wet studiefinanciering 2000 luidt:
Bijzondere omstandigheden
1. (…)
2. (…)
3. Indien een mbo-student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn beroepsonderwijs of binnen de, op grond van het tweede lid, verlengde diplomatermijn beroepsonderwijs met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding niveau 3 of 4 te behalen, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs beroepsonderwijs omgezet in een gift.
4. (…)
5. Onze Minister stelt op aanvraag van de mbo-student vast of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van dit artikel. De bijzondere omstandigheden kunnen uitsluitend worden aangetoond door gedagtekende verklaringen van een arts en de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven. Indien de bijzondere omstandigheden uitsluitend van niet-medische aard zijn, volstaat een gedagtekende verklaring van de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de mbo-student is ingeschreven.

Voetnoten

1.Artikel 4.14, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000.
2.Artikel 4.14, vijfde lid, van de Wet studiefinanciering 2000.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1825 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:1049.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:275 (niet gepubliceerd).