ECLI:NL:CRVB:2020:1825
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake studiefinanciering en aflossing studieschuld
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond verklaarde. Appellante had in 2009 een MBO-opleiding instructeur paardensport gestart en ontving studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs. Na een overstap naar een andere MBO-opleiding, heeft zij in 2012 haar diploma behaald. In 2013 werd haar medegedeeld dat zij maandelijks een bedrag van € 103,73 op haar studieschuld moest aflossen, met een totaal schuldbedrag van € 16.640,81. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar haar bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. In 2018 verzocht zij om kwijtschelding van haar studieschuld, wat door de minister werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de wetgever geen specifieke omschrijving heeft gegeven van bijzondere omstandigheden die tot kwijtschelding kunnen leiden, en dat appellante niet kon aantonen dat haar situatie onder deze uitzonderingen viel. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank de zaak afdoende had besproken en dat de onbekendheid met de 1-februari-regeling voor rekening van appellante kwam. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.