ECLI:NL:RBROT:2025:8144

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
ROT 24/2171
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en toepassing van tarief bij schending van Gemeentewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 10 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam beoordeeld. Eiseres had een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting ontvangen, die zij aanvecht. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat eiseres niet is verschenen op de zitting, maar dat zij wel op de hoogte was van de zitting via een notificatie. De rechtbank onderzoekt de feiten en oordeelt dat de heffingsambtenaar een onjuist tarief heeft toegepast bij de naheffingsaanslag. Volgens artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet moet de naheffingsaanslag worden berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij kan worden aangetoond dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het verkeerde tarief heeft gehanteerd en dat de uitspraak op bezwaar in strijd is met de wet. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en verlaagt de naheffingsaanslag naar het juiste bedrag, waarbij rekening is gehouden met het gereduceerde tarief voor de eerste dertig minuten. Tevens wordt bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: L. Chirino).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 maart 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiseres een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de heffingsambtenaar. Eiseres is zonder bericht van verhindering niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de uitnodiging voor de zitting op 18 april 2025 in het digitale dossier is geplaatst en dat eiseres op 18 april 2025 een notificatie heeft ontvangen op het door haar opgegeven e-mailadres.

Feiten

2. De heffingsambtenaar heeft eiseres bij beschikking van 30 januari 2024 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ( [vorderingsnummer] ).
2.1.
De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 73,38, bestaande uit € 2,08 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 71,30 aan naheffingskosten. De (beweerde) parkeeractie (met [kenteken] ) heeft op 24 januari 2024 om 13:17 uur plaatsgevonden op [adres] in Rotterdam.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgrond van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
5. Eiseres betoogt dat bij het opleggen van de naheffingsaanslag een onjuist tarief is toegepast. Voor de eerste dertig minuten geldt een tarief van € 0,20 en daarna is het uurtarief € 2,08. Eiseres vindt het bovendien opmerkelijk dat zij een uitspraak op bezwaar heeft ontvangen eerder dan de dagtekening, 7 maart 2024, van de uitspraak.
6. De rechtbank stelt voorop dat artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet, bepaalt dat wanneer een naheffingsaanslag wordt opgelegd, deze wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.
7. Hieruit volgt dat de heffingsambtenaar een keuze heeft tussen het naheffen over een uur parkeren of het naheffen over de werkelijke duur van het parkeren als aannemelijk is geworden dat er langer dan een uur geparkeerd is. De tekst van het artikellid is helder: er staat
parkeerduuren niet
uurtarief. Als de heffingsambtenaar kiest voor het naheffen over een uur, betekent dat ervan uit wordt gegaan dat er zestig minuten is geparkeerd. [1] Dan kan alleen de nog verschuldigde parkeerbelasting voor zestig minuten op die parkeerlocatie worden nageheven. [2] Dat betekent dat de heffingsambtenaar rekening had moeten houden met het ter plaatse geldende gereduceerde parkeertarief voor de eerste dertig minuten. [3]
8. In dit geval heeft de heffingsambtenaar een aanslag opgelegd voor de parkeerduur van een uur tegen het reguliere parkeertarief. Hij heeft niet gesteld dat er langer dan een uur is geparkeerd. Dit maakt dat de heffingsambtenaar het verkeerde tarief in de naheffingsaanslag heeft toegepast. De heffingsambtenaar heeft dit in de uitspraak op bezwaar niet onderkend en die is dus in zoverre onjuist. [4]
9. Het beroep is gegrond, omdat de uitspraak op bezwaar in strijd is met artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de naheffingsaanslag te verlagen naar een bedrag waarbij rekening is gehouden met het gereduceerde tarief voor de eerste dertig minuten.
10. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij ermee bekend is dat de heffingsambtenaar de dagtekeningen van uitspraken op bezwaar enkele dagen in de toekomst zet om belanghebbende de volledige beroepstermijn te geven.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat de uitspraak op bezwaar is genomen in strijd met artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank neemt, met toepassing van artikel 8:72,derde lid onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigende uitspraak op bezwaar.
12. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 72,54;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigende uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Laukens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.S.Y. Verweij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2025.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HR 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1430, r.o. 3.3.2.
2.Artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet.
3.Zie ook de eerdere uitspraak van deze rechtbank hierover van 20 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:2491, r.o. 10.2 t/m 10.5.
4.Artikel 27e, eerste lid, van de AWR.