ECLI:NL:RBROT:2025:760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
ROT 23/5985
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het niet onmiddellijk verwijderen van zichtbare verontreiniging op karkassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een opgelegde bestuurlijke boete aan eiseres, een slachthuis, wegens het niet onmiddellijk verwijderen van zichtbare verontreiniging op karkassen. De verweerder, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), had op 11 januari 2021 tijdens een inspectie vastgesteld dat drie runderkarkassen verontreinigd waren met maagdarminhoud. De toezichthouder rapporteerde dat deze verontreinigingen niet onmiddellijk waren verwijderd, wat volgens de Wet dieren en de bijbehorende EU-verordening een overtreding vormt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boete van € 7.500,-, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 20 november 2024 heeft eiseres betoogd dat de verontreinigingen niet duidelijk zichtbaar waren en dat de karkassen mogelijk van derden afkomstig waren. De rechtbank oordeelde echter dat de NVWA voldoende bewijs had geleverd dat de karkassen op de dag van de inspectie waren geslacht en dat de verontreinigingen niet tijdig waren verwijderd. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5985

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong),
en

[naam verweerder] , thans:

[huidige naam verweerder], verweerder
(gemachtigde: mr. R.R. Berkhout).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 7.500,- omdat zij volgens verweerder bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften heeft overtreden. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2024. Namens eiseres is verschenen [persoon A] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen [persoon B] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. In het rapport van bevindingen van 31 maart 2021 heeft een toezichthouder van de NVWA gerapporteerd dat hij/zij zich naar aanleiding van een inspectie op
11 januari 2021 omstreeks 8:30 uur bevond op het slachthuis van eiseres. In dat rapport is het volgende beschreven:

“Ik bevond mij bij [naam eiseres] voor AM-werkzaamheden (levende keuring en toezicht op onbedwelmd slachten). Tussen mijn AM-werkzaamheden door voerde ik een korte inspectie uit in de koelcellen, omdat er op dat moment geen aanvoer was. Zodra de karkassen zich in de koelcel bevinden zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant afgelopen. Onderstaande bevindingen betrof een heterdaadbevinding.

Ik zag in de voorste grote koelcel dat drie runderkarkassen verontreinigd waren met maagdarminhoud (fecale bezoedeling), herkenbaar aan de groene kleur en vezelig beslag. Deze fecale bezoedeling bevond zich bij het eerste karkas op het onderste gedeelte van de voorpoot (zie foto 1), bij het tweede karkas op de borst (foto 2) en bij het derde karkas op de stomp van de onderpoot (foto 3).
Alle genoemde fecale bezoedeling is door het bedrijf van de karkassen verwijderd en deze karkassen zijn door mij gecontroleerd.
Bij mijn controle na afloop van het slachtproces zag ik dat de karkassen zichtbaar waren verontreinigd. Zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.”
2. Op basis van dit rapport van bevindingen heeft verweerder met het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van € 7.500,- voor het volgende feit: karkassen waren zichtbaar verontreinigd. Deze zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, in verbinding met artikel 3, eerste lid, en bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punten 7 en 10, van Verordening (EG) 853/2004. De opgelegde boete is een boete die wegens recidive is verhoogd.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de overtreding niet blijkt uit het rapport van bevindingen. Op de foto’s die de toezichthouder van de karkassen heeft gemaakt, ziet eiseres geen duidelijke bezoedelingen. Bovendien is niet vast te stellen of de foto’s daadwerkelijk in de koelcel van het slachthuis zijn gemaakt. Ook is niet vastgesteld dat het gaat om karkassen van runderen die op de dag van de inspectie in het slachthuis van eiseres zijn geslacht. In het rapport van bevindingen is niet vermeld dat het karkassen van eiseres betreft. Volgens eiseres gaat het om aangekochte karkassen die met bezoedelingen zijn aangevoerd.
3.1.
Volgens vaste rechtspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer de uitspraak van 12 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:168), rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarnemingen en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarnemingen waarderende elementen kennen.
3.2.
In het rapport van bevindingen is beschreven dat de toezichthouder in de voorste koelcel heeft gezien dat drie runderkarkassen verontreinigd waren met maagdarminhoud (fecale bezoedeling), herkenbaar aan de groene kleur en het vezelig beslag. De bezoedeling is geconstateerd op het onderste gedeelte van de voorpoot (eerste karkas), op de borst (tweede karkas) en op de stomp van de onderpoot (derde karkas). Ook op de foto’s is de bezoedeling zichtbaar. Ook als dat niet zo zou zijn, laat dat naar het oordeel van de rechtbank de duidelijke bevindingen in het rapport van bevindingen onverlet.
3.3.
Het betoog van eiseres dat de karkassen afkomstig zijn van derden, volgt de rechtbank niet. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de op de zitting aanwezige toezichthouder op de zitting heeft verklaard dat uit de foto’s duidelijk blijkt dat de desbetreffende karkassen dezelfde dag zijn geslacht. Dat blijkt volgens de toezichthouder uit het feit dat de karkassen nog dropen van het bloed en dat het vlees nog glimmend en relatief roze was. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen. Nu eiseres ter zitting heeft verklaard dat de karkassen die zij van derden aangeleverd krijgt, niet diezelfde dag kunnen zijn geslacht, staat voor de rechtbank voldoende vast dat de in het rapport van bevindingen bedoelde karkassen door eiseres zijn geslacht.
3.4.
Ook voor het overige zijn er geen aanknopingspunten om te oordelen dat niet van de juistheid van het rapport van bevindingen kan worden uitgegaan. De onder 3 vermelde beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat de punten 7 en 10 van bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV van Verordening (EG) 853/2004 niet van toepassing zijn op karkassen na afronding van het slachtproces, zoals de karkassen in de koelcel van eiseres.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit punt 7 van bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV van Verordening (EG) 853/2004 volgt dat het uitslachten zodanig moet plaatsvinden dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen en uit punt 10 volgt dat zichtbare verontreiniging onmiddellijk moet worden verwijderd. De punten 7 en 10 zien op de uitslachtfase, wat volgens vaste rechtspraak van het CBb (onder meer de uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:CBB:2021:1029) betekent dat bij het einde van deze fase geen sprake meer mag zijn van verontreiniging. Op het moment dat het gezondheidsmerk is aangebracht ten bewijze van de geschiktheid voor menselijke consumptie, mag geen sprake meer zijn van verontreiniging. In dit geval heeft de toezichthouder een controle uitgevoerd in de voorste koelcel na afloop van het slachtproces, na de postmortemkeuring en ook na de stempelaar. Op het moment van de controle door de toezichthouder moest al aan punt 7 en 10 zijn voldaan en mocht er geen sprake meer zijn van een verontreiniging. Desondanks heeft de toezichthouder op die plek drie met mest bezoedelde runderkarkassen aangetroffen. Dat ondanks de in de koelcel aangetroffen bezoedeling ervan moet worden uitgegaan dat de karkassen de slachthal geheel schoon hebben verlaten, zoals eiseres stelt, volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om er rekening mee te houden dat de bezoedelingen na het plaatsen in de koelcel kunnen zijn ontstaan. Daarbij is ook van belang dat het gaat om karkassen van runderen die op de dag van de constatering van de bezoedelingen waren geslacht (zie hiervoor in 3.3).
5. Met een beroep op artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft eiseres aangevoerd dat het haar niet kan worden verweten dat zij de bezoedelingen bij de postmortemkeuring en de verschillende opknapplekken heeft gemist. De verontreiniging was volgens eiseres niet duidelijk zichtbaar.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bezoedelingen die de toezichthouder heeft geconstateerd, voor het personeel van eiseres niet duidelijk zichtbaar waren. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat het niet ging om één karkas, maar om drie karkassen. Verder stelt verweerder in het verweerschrift (pagina 7) terecht dat de omstandigheid dat de bezoedelingen op de een of andere manier zijn gemist, niet maakt dat de overtreding eiseres niet zou kunnen worden verweten. Als exploitant van een levensmiddelenbedrijf is zij namelijk verantwoordelijk voor de naleving van de hygiënevoorschriften.
6. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de boete van € 7.500,- onevenredig hoog is. Volgens haar had de boete met toepassing van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren moeten worden gehalveerd. Voorts is toepassing van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren onredelijk. De eerder opgelegde boete van € 5.000,- waarmee het standaardboetebedrag is verhoogd, is een reeds verdubbelde boete vanwege recidive.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank acht de gebruikelijke boete van € 2.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen niet onevenredig hoog. In dit geval heeft verweerder de boetes verhoogd tot € 7.500,- omdat sprake is van recidive. Eiseres heeft twee keer eerder een boete gekregen voor eenzelfde overtreding. Deze verhoging is in overeenstemming met artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. De rechtbank acht de verhoogde boetes ook in dit geval niet onevenredig of onredelijk hoog. Het gaat om een professionele partij die dagelijks werkt met vleesproducten. Er is op meerdere karkassen fecale bezoedeling aangetroffen die door eiseres niet is opgemerkt. Bovendien levert het niet naleven van de voorschriften een risico voor de volksgezondheid op. Dat dat risico ontbreekt of slechts gering is, heeft eiseres niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Voor het overige heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de boete gematigd zou moeten worden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: wettelijk kader
Artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) 853/2004: Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van de bijlagen II en III.
Bijlage III (SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN), sectie I (VLEES VAN ALS LANDBOUWHUISDIER GEHOUDEN HOEFDIEREN), hoofdstuk IV (HYGIËNE BIJ HET SLACHTEN):
7. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. […]
10. Karkassen mogen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd zijn. Elke zichtbare verontreiniging moet onmiddellijk worden verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
13. Zolang de postmortemkeuring niet is voltooid, moet van de delen van een geslacht dier dat aan die keuring wordt onderworpen:
a. a) op elk moment kunnen worden bepaald bij welk karkas zij horen, en
b) mag geen van die delen in aanraking komen met een ander karkas, met slachtafval of met ingewanden, met inbegrip van die waarop al een postmortemkeuring is uitgevoerd.
[…]
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren: Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 8.7 van de Wet dieren: Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8.8, eerste lid van de Wet dieren: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.
Artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten: Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn de artikelen 3 en 4, eerste tot en met vierde lid, 5 en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 853/2004.
Artikel 2.2, eerste lid, onder c, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld: categorie 3: € 2500.
Artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren: Artikel 2.4, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling dierlijke producten: 3.