In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2025, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders, wordt de afwijzing van de aanvragen van eiser om een Bbz- en IOAZ-uitkering behandeld. Eiser, die sinds 1994 een eenmanszaak in bouw en onderhoud heeft, diende op 8 juli 2024 twee aanvragen in voor een Bbz- en IOAZ-uitkering. Het college wees deze aanvragen af op basis van het niet voldoen aan het urencriterium en de arbeidsverledeneis. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat het beroep gedeeltelijk gegrond was, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op een Bbz- of IOAZ-uitkering, ondanks dat de rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had geconcludeerd dat eiser niet aan de arbeidsverledeneis voldeed. De rechtbank benadrukte dat perioden van ziekte of tijdelijke arbeidsongeschiktheid meetellen voor de bepaling van het arbeidsverleden. De rechtbank stelde ook dat het college geen aanleiding had om van het urencriterium af te wijken, ondanks de schrijnende situatie van eiser. De rechtbank veroordeelde het college tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.