ECLI:NL:CRVB:2009:BH3844
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- A.B.J. van der Ham
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Weigering IOAZ-uitkering op basis van arbeidsverleden en psychische klachten
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn aanvraag voor een IOAZ-uitkering werd afgewezen. Appellant had op 25 oktober 2005 een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) aangevraagd. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem heeft deze aanvraag op 26 januari 2006 afgewezen, omdat appellant niet als gewezen zelfstandige kon worden aangemerkt. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 19 april 2006 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 maart 2007 geoordeeld dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de IOAZ, met name niet aan de eisen inzake zijn arbeidsverleden. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in de periode van 10 september 1996 tot en met 26 oktober 1997 depressief was en dat deze periode als arbeidsongeschiktheid moet worden aangemerkt. Hij verzocht de Raad om een deskundige te benoemen om zijn arbeidsongeschiktheid in die periode te onderzoeken.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de genoemde periode arbeidsongeschikt was. Appellant ontving in die tijd een WW-uitkering en had zich niet ziek gemeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het College de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen. Het hoger beroep wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.