ECLI:NL:RBROT:2025:6544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
11721524 VZ VERZ 25-3803
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vaststellingsovereenkomst door bewindvoerder en gevolgen voor arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bewindvoerder en een werkgever over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De werknemer, [persoon A], was onder bewind gesteld en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [verweerster] die eindigde op 8 november 2024. Op 19 september 2024 werd een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin werd overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2024 zou eindigen. De bewindvoerder heeft deze overeenkomst echter vernietigd, omdat [persoon A] deze niet zelf had mogen ondertekenen. De bewindvoerder stelde dat de arbeidsovereenkomst daardoor niet rechtsgeldig was geëindigd en dat [verweerster] verplicht was om het salaris van [persoon A] te betalen voor de periode van 1 oktober tot 8 november 2024, alsook aanspraak maakte op een transitievergoeding en een aanzegvergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat [verweerster] geen salaris hoefde te betalen voor de periode waarin [persoon A] niet had gewerkt, omdat het niet verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer kwam. De kantonrechter wees de transitievergoeding van € 501,78 toe, omdat aan de wettelijke voorwaarden was voldaan. De aanzegvergoeding werd afgewezen, omdat de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst niet betekende dat er geen tijdige aanzegging had plaatsgevonden. De kantonrechter compenseerde de proceskosten en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11721524 VZ VERZ 25-3803
datum uitspraak: 30 mei 2025 (bij vervroeging)
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verweerster]
, als bewindvoerder
over de goederen van
[persoon A],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. L.A. Alderlieste, advocaat te Rotterdam,
tegen
[verweerster] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
vertegenwoordigd door: [persoon B] (bestuurder).
Partijen worden hierna ‘de bewindvoerder’, ‘ [persoon A] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding (het verzoekschrift) van de bewindvoerder van 31 december 2024, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord (het verweerschrift) van [verweerster] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 20 mei 2025.
1.2.
Op 20 mei 2025 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [persoon A] aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde mr. L.A. Alderlieste. Namens [verweerster] was de heer [persoon B] aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Op 8 april 2024 is [persoon A] in dienst getreden bij [verweerster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, namelijk tot 8 november 2024. Bij beschikking van 10 april 2024 van de kantonrechter te Rotterdam zijn de (toekomstige) goederen van [persoon A] onder bewind gesteld, met benoeming van [verweerster] tot bewindvoerder.
2.2.
Op 19 september 2024 hebben [persoon A] en [verweerster] een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin staat dat de arbeidsovereenkomst van [persoon A] eindigt per 1 oktober 2024. De bewindvoerder heeft deze vaststellingsovereenkomst vernietigd, omdat [persoon A] die niet zelf had mogen ondertekenen.
2.3.
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat nu de arbeidsovereenkomst door de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd per 1 oktober 2024, [verweerster] over de periode van 1 oktober 2024 tot 8 november 2024 nog het salaris van [persoon A] moet betalen. Ook maakt de bewindvoerder aanspraak op de transitievergoeding en de aanzegvergoeding, omdat het einde van de tijdelijke arbeidsovereenkomst per
8 november 2024 niet is aangezegd.
Het verloop van de procedure
2.4.
De bewindvoerder heeft bij dagvaarding van 31 december 2024 de onderhavige procedure tegen [verweerster] aanhangig gemaakt. Omdat de bewindvoerder (namens [persoon A] ) aanspraak maakt op de transitievergoeding en de aanzegvergoeding, had zij de procedure niet moeten inleiden met een dagvaarding, maar met een verzoekschrift. De kantonrechter heeft daarom op de mondelinge behandeling van 20 mei 2025 mondeling uitspraak gedaan, in die zin dat de procedure toen is omgezet in een verzoekschriftprocedure met toepassing van artikel 69 Rv. Voor het overige zijn de beslissingen aangehouden tot het moment dat beschikking zal worden gewezen, waarvan de uitspraak bij vervroeging bepaald is op vandaag.
[verweerster] hoeft geen salaris te betalen
2.5.
De kantonrechter oordeelt dat [verweerster] niet het salaris van [persoon A] over de periode van 1 oktober 2024 tot 8 november 2024 hoeft te betalen. Hoewel juist is dat de arbeidsovereenkomst na 1 oktober 2024 is blijven bestaan omdat de vaststellingsovereenkomst terecht door de bewindvoerder is vernietigd, betekent dit niet dat [persoon A] na dat moment ook nog aanspraak heeft op salaris. Zij heeft immers vanaf 1 oktober 2024 niet meer gewerkt. Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW hoeft een werkgever geen salaris te betalen als een werknemer niet heeft gewerkt, indien het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Daarvan is in deze situatie sprake. De kantonrechter overweegt dat van [persoon A] (althans de bewindvoerder) verwacht had mogen worden dat [persoon A] aan [verweerster] had laten weten dat zij zich uitdrukkelijk beschikbaar hield om de afgesproken werkzaamheden te (blijven) verrichten na 1 oktober 2024. Dit geldt te meer nu de bewindvoerder heeft ingezien dat [persoon A] de vaststellingsovereenkomst niet mocht ondertekenen. Dan had zij ook moeten inzien dat zij moest aanbieden dat [persoon A] haar werk wilde blijven doen om aanspraak te kunnen maken op doorbetaling van haar salaris tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst.
[verweerster] moet de transitievergoeding betalen
2.6.
De bewindvoerder vraagt terecht om betaling van de transitievergoeding. Aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en het eindigen van de arbeidsovereenkomst is niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [persoon A] (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW). Op basis van het loon en de duur van de arbeidsovereenkomst bedraagt de hoogte van de transitievergoeding € 501,78 bruto. Dit bedrag moet [verweerster] betalen. De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW), dus met ingang van 8 december 2024.
2.7.
Dat [verweerster] niet (meer) beschikt over financiële middelen om enig bedrag aan de bewindvoerder te betalen, zoals de bestuurder van [verweerster] ter zitting heeft gesteld, is geen reden om dit verzoek af te wijzen.
[verweerster] hoeft geen aanzegvergoeding te betalen
2.8.
De kantonrechter oordeelt dat [verweerster] niet de aanzegvergoeding van artikel 7:668 lid 3 BW hoeft te betalen. Artikel 7:668 lid 1 aanhef en onder a BW bepaalt dat de werkgever de werknemer één maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaald tijd van rechtswege eindigt schriftelijk moet informeren of de arbeidsovereenkomst al dan niet wordt voortgezet. Volgens de bewindvoerder is die aanzegging niet gedaan, omdat de vaststellingsovereenkomst is vernietigd.
2.9.
Het Hof Den Haag heeft in zijn beschikking van 22 april 2025 (ECLI:NL:GHDHA:2025:616) geoordeeld dat een werkgever die een tijdelijke arbeidsovereenkomst niet wil voortzetten, niet verplicht is om de aanzegging te richten tot de bewindvoerder. Dit omdat niet de aanzegging leidt tot het einde van de arbeidsovereenkomst, maar het verstrijken van de tijd waarvoor die is aangegaan. De kantonrechter oordeelt dat uit deze uitspraak van het hof afgeleid kan worden dat de aangeboden (en ondertekende) vaststellingsovereenkomst kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige aanzegging als bedoeld in artikel 7:668 lid 1 aanhef en onder a BW. De vernietiging van de vaststellingsovereenkomst treft alleen het (eerder) eindigen van de arbeidsovereenkomst, niet de (eenzijdige) mededeling aan [persoon A] die hierin ook gelezen moet worden dat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet na 8 november 2024. Er is daarom sprake van een tijdige, schriftelijke aanzegging als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW.
[verweerster] moet € 91,08 aan incassokosten betalen
2.10.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 91,08 toegewezen. Aan alle voorwaarden om een vergoeding voor deze kosten te krijgen is voldaan (artikel 6:96 BW). Wel zijn de buitengerechtelijke incassokosten alleen berekend over het bedrag dat toewijsbaar is.
De proceskosten worden gecompenseerd
2.11.
In de omstandigheid dat de verzoeken van de bewindvoerder grotendeels worden afgewezen, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat de bewindvoerder dat heeft gevraagd en [verweerster] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerster] om aan de bewindvoerder de transitievergoeding van € 501,78 bruto te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [verweerster] om aan de bewindvoerder € 91,08 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen;
3.3.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
51909